Franco en Mandela

Wat zijn de overeenkomsten tussen Franco en Mandela? Franco, even voor de duidelijkheid, daar bedoelen we Francisco Franco mee, de generaal die in de jaren ’30 tijdens de Spaanse Burgeroorlog de zwakke, maar democratische linkse Republiek om zeep hielp. Met behulp van de katholieke kerk hield hij Spanje daarna jarenlang onder een autoritaire, fascistoïde knoet. Het gaat dus niet om een Italiaanse operazanger en al helemaal niet om een immens populaire zanger uit Congo, destijds Zaïre.

Nelson Mandela, dat mag bekend worden verondersteld, is de Zuid-Afrikaanse verzetsstrijder die jarenlang op Robbeneiland gevangen werd gehouden. Na zijn vrijlating predikte hij verzoening en in 1994 werd hij de eerste zwarte president van Zuid-Afrika.

Zijn er overeenkomsten tussen Franco en Mandela? Geen, zou je op het eerste gezicht denken. De ideeën, en met name de houding van de fascistoïde generaal en de zwarte verzetsstrijder lopen zo ver uiteen dat het vergelijken van de twee bijna op een gotspe lijkt.

En toch is er een opvallende gelijkenis. Het probleem van de twee is namelijk dat ze, met permissie, maar niet doodgaan. Of, in het geval van Franco, dat het ontzettend lang duurde eer hij eindelijk eens een keertje stierf.

Ik kan me uit het jaar 1975 herinneren dat het met de stokoude Franco niet goed ging en dat hij in een ziekenhuis was opgenomen. So far, so good, zou je denken. Iemand is heel erg oud, hij wordt ziek, dokters bekijken de situatie, hij knapt op of hij gaat dood. Maar nee, zo ging het niet met Franco. Men ging hem opereren! En nog een keer! En het duurde maar en het duurde maar. Hij ging maar niet dood! Het eindeloze gedoe met het haast levenloze lichaam was een beschamende vertoning. Maar in het conservatieve Spanje moest er, zeker toen, eindeloos doorgeknutseld worden met het oude dictatoriale bijna-lijk, want stel je voor dat je iets zou doen wat de toorn zou kunnen opwekken van de conservatieve bisschoppen met hun vermolmde ideeën. Het maar-niet-doodgaan van Franco kwam laatst nog een keer in een aflevering van de populaire soap ‘Cuéntame como pasó’ aan de orde en ook toen schreeuwde ik het uit: ‘Heeft een mens soms nog het recht om dood te gaan?’

En dan Mandela. Mandela is een oude, broze man van 94 die ook dit jaar een paar keer werd opgenomen in het ziekenhuis, de laatste keer wegens longontsteking. Dat hij, wanneer hij ziek is, naar een ziekenhuis gaat en dat artsen de situatie bekijken, daarover gaat dit stukje niet. Waar het over gaat, is dat iemand van 94 aan het einde van zijn leven is gekomen en in alle rust, omgeven door de zorg en liefde van familie, zijn laatste dagen zou moeten slijten. Hoe oud iemand mag worden, daarover gaan wij niet. Knutselende artsen niet, zoals in het geval van Franco, maar ook niet de door corruptie-schandalen omgeven president Zuma, die nog eens even pontificaal op de foto moest om te bewijzen dat hij solidair op bezoek ging bij de doodzieke Mandela. De foto van de zelfingenomen Zuma naast de uiterst broze Mandela die nauwelijks leek te snappen waar het om ging mag wat mij betreft tot in mensenheugenis een bewijs blijven van hoe het vooral niet moet. Maar gelukkig waren er in de Zuid-Afrikaanse pers ook andere geluiden te horen. Zoals The Star kopte: ‘It’s time to let him go’. Nelson Mandela, hij leve nog in vrede, maar hij mag ook in vrede gaan.

Tenenkrommend. Waarom het echte verhaal niet verteld wordt.

Dit keer was het Liander, maar het had natuurlijk net zo goed KPN, Ziggo of T-Mobile kunnen zijn. Of noem maar op.

Ik was om even na vijven opgestaan. Dubbbele sokken, lange onderbroek, twee T-shirts, dikke trui. Het zou een koude dag worden, want de firma de Bruin zou namens netwerkbeheerder Liander langskomen om aan de electriciteit te werken. In Amsterdam-Centrum moet het voltage van het netwerk aangepast worden en dat betekent dat steeds weer één of twee grachtenpanden aan de beurt zijn. Rond een uur of acht electriciteit en ook gas er af, gegraaf en gewroet in de grond voor het grachtenpand, een nieuwe meter en ’s middags om een uur of vier moet het weer in orde zijn. Maar de hele dag afgesloten van electriciteit en gas betekent een dag geen computer, geen koffiezetapparaat, geen kopieën maken en natuurlijk: een dag in de kou; het is per slot van rekening februari. En je klanten moeten het weten, als het kan graag even op tijd.

Twee jaar geleden begonnen de Verschrikkelijk Belangrijke Brieven van Liander op de mat van ons kleine, maar nijvere instituut neer te dwarrelen en de eerste datum die werd voorgesteld bleek een onmogelijkheid: precies op die dag zouden er colleges worden gegeven, dus liever niet. Gebeld en gemaild, zou het niet op een andere dag kunnen? Geen antwoord, maar na nog een aantal telefoontjes (je mag alleen ’s ochtends tussen acht uur en half tien bellen, en Liander geeft heel klantvriendelijk alleen een postbusnummer) werd de afspraak gecanceld. Een andere dag zaten we braaf in de aanslag, maar ze kwamen niet. Weer een hele tijd later werd ik netjes door een projectleider opgebeld met het voorstel om het op een vrijdag te laten gebeuren. Prima, we rekenen er op, dank u wel, dan is het maar gebeurd. Maar donkere vermoedens pakten zich samen tot kwaadaardige wolken. Op de donderdagmiddag voor de vrijdag dat het nu heus echt waar zou gebeuren, viste ik twee Verschrikkelijk Belangrijke Mededelingen van Liander uit mijn postvakje: één Verschrikkelijk Belangrijke Mededeling, met als merkwaardige datering april 2012, dus ongeveer een jaar geleden, dat de werkzaamheden op diezelfde donderdag niet door zouden gaan, en één Verschrikkelijk Belangrijke Mededeling dat het op de vrijdag zou gaan gebeuren. Een beetje verwarrend, maar geen donderdag en wel vrijdag, bellen kon toch al niet meer, dus op de bewuste vrijdag zat ik ingepakt naast de thermosflessen te wachten op de firma de Bruin. Het werd kwart over acht, half negen, kwart voor negen. Toch maar even bellen. ‘Met de firma de Bruin. U wacht op onze monteurs? Huh? Eh, tja, moment, ik verbind u even door met onze projectleider. Met Dennis Jansen. Ja sorry, misverstandje, maar we hebben een breekverbod opgelegd gekregen van de gemeente Amsterdam, ziet u, dus we mogen niet…’

De rest gelooft u wel. Schrijver dezes ontplofte en het einde van het liedje was dat Dennis Jansen door het stof kroop vanwege de slechte communicatie en een afspraak maakte om even persoonlijk langs te komen voor een nieuwe afspraak. Maar de rest gelooft u niet. Ik had nog niet neergelegd of er dwarrelde al weer een Verschrikkelijk Belangrijke Brief van Liander bij ons op de mat dat volgende week vrijdag de firma Knack bij ons langs zou komen om aan de electriciteit te werken. ‘Houd u rekening met het feit dat u de hele dag geen electriciteit heeft.’ Kokend van woede, maar wel netjes omdat je het nooit persoonlijk moet opvatten, belde ik nog even met Dennis Jansen van de firma de Bruin. ‘Hoe zat dat nou? Ik snapte er nu helemaal niets meer van.’ ‘Ja kijk,’ zei Dennis Jansen, ‘een technisch verhaal, maar het zit zo dat de leiding in de grond met een mof…’ U begrijpt dat mij dat technische verhaal geen sodemieter interesseerde. Wat mij interesseerde was dat je als klant au sérieux wordt genomen en op tijd wordt geïnformeerd en dat afspraken worden nagekomen. Maar dat interesseert Liander niet, ook al beweren ze het tegendeel. Want het echte verhaal wordt niet verteld.

Een week of twee geleden was er weer een tenenkrommende uitzending van Tros Radar te zien waarbij dit keer KPN door het stof kroop. KPN legt in veel regio’s glasvezel aan voor een sneller netwerk voor telefoon, internet en TV en hoopt natuurlijk dat klanten massaal toehappen. En dat doen de klanten ook. Maar daarbij gaat – als we Tros Radar mogen geloven en dat doen we – verschrikkelijk veel mis. Wat de klanten niet weten, is dat bedrijven als KPN, Ziggo T-Mobile en Liander helemaal niet geïnteresseerd zijn in de klant, dat wil zeggen: niet in de afzonderlijke klant. Ze zijn alleen geïnteresseerd in zo snel mogelijk zo veel mogelijk massa te produceren, want dat levert geld op. En om de concurrentie voor te zijn, wordt er bij voorbaat rekening mee gehouden dat er bij een niet onaanzienlijk percentage klanten gewoon veel mis gaat. En dat zij zo. Dus zitten er bij KPN, Ziggo en T-Mobile en nog zo wat bedrijven heren of dames die doorgeleerd hebben in de communicatie en een cursus publiekelijk door het stof gaan hebben gevolgd om het breukrisico te beperken. Of in het geval van Liander de firma de Bruin of de firma Knack of de firma Jansen het onderaannemerscontract op te zeggen.

Dus mijn voorstel is het volgende. Als Willem-Alexander op 30 april tot koning wordt gekroond, zal hij per Koninklijk Decreet een Bloedraad installeren. Voorzitster van deze Bloedraad wordt Antoinette Hertsenberg van Tros Radar. Iedereen die een serieuze klacht heeft kan deze indienen bij de Bloedraad. Het team van de Bloedraad onderzoekt de klacht en als deze de klacht gegrond heeft verklaard, bepaalt zij tevens in overleg met de indiener van de klacht wat de schadevergoeding moet zijn. Verweer van het bedrijf is niet mogelijk, de rechter komt er niet aan te pas. Wanneer het bedrijf de schadevergoeding niet betaalt of wanneer zij permanent in gebreke blijft, wordt het bedrijf bij Koninklijk Decreet failliet verklaard. Na een jaar of twee, drie wordt de Bloedraad weer definitief opgeheven. Een aantal bedrijven zullen voor eeuwig branden in de hel. En de overgebleven bedrijven zullen heel nederig en heel braaf doen wat ze beloven. Een verademing.

30 april 1980 – 30 april 2013

‘Heb je ’t al gehoord? Hitchkock is overleden’. Zo kwam m’n buurman binnen met de krant waar we gezamenlijk een abonnement op hadden. Ik was student en woonde op Druiloorstede, op de grens van Amsterdam en Amstelveen. Normaal gesproken was het feit dat de master of suspense dood was natuurlijk nieuws, maar vandaag toevallig niet. Want Nederland, of eigenlijk Amsterdam, was deze dag een stad die zinderde van spanning. Je was voor of tegen. Voor het koningshuis, of  tegen het koningshuis. Of liever gezegd, tegen het feit dat er met zoveel bombarie een koningin zou worden gekroond terwijl er huizen en kantoorgebouwen leegstonden en mensen geen woonruimte hadden. ‘Geen woning, geen kroning’ was de leus. Krakers werden al langere tijd met veel geweld uit gekraakte gebouwen weggemept en, eerlijk is eerlijk, ook de krakers lieten zich niet onbetuigd met tegengeweld. Pal schuin achter het Paleis op de Dam was het voormalig gebouw van het Algemeen Handelsblad gekraakt en de bewoners hadden al aangekondigd een alternatieve kroning te zullen organiseren. In andere delen van de stad, zoals bijvoorbeeld in de buurt van het Museumplein, waren krakers tot de tanden toe gewapend en als je al niet tot de groep van de krakers behoorde was je wel  knettergek geworden van die helikopter die al een week lang boven de binnenstad hing te brommen. Zenuwachtigheid hing als een loodzware deken boven de stad. Het moest een leuke  dag worden voor alle Amsterdammers, had burgemeester Polak gezegd, maar iedereen wist wel beter.

Ik moest ergens rond het middaguur beginnen met mijn werk als werkstudent bij de Inlichtingendienst van de PTT aan de Spuistraat 175, het bruine gebouw achter het Paleis op de Dam. De sfeer was opgewonden in de stad, maar het ging nog wel, ook al was het Rokin naar verluid al een puinhoop en was er na de eerste woorden van Juliana (‘Zojuist; ZO – JUI-HUIST’) een rookbom in de menigte op de Dam ontploft.
Twee wachtposten moest ik passeren, maar na het vertonen van zowel mijn PTT-pas als het speciale politiepasje voor die ene dag mocht ik door. De portier van het PTT-gebouw had zich tot grote hilariteit van alle collega’s in een BB-uniform gehesen. In de kantine liepen politieagenten kroketten te eten en op het dak stonden, onder dekzeil, dat wel, mitrailleurs opgesteld. Marechaussees tuurden door verrekijkers. Ik begon aan mijn dienst. In dit pre-internettijdperk moest je voor een telefoonnummer in binnen- of buitenland de Inlichtingendienst bellen. Voor het binnenland was dat 008, voor het buitenland 0018. Met mijn mede-werkstudenten deden we zowel binnen- als buitenland. Buitenland was veel leuker dan dat saaie 008, maar vandaag was natuurlijk alles anders. Ik moest werken aan de post binnenland. Ik schakelde in en begon.

‘Inlichtingen, goede..’
‘De VARA! Wat denken die wel! Een schande!
‘U wilt het nummer van de VARA hebben? Even zoeken, dat is 035 – 123456’
‘Ik ga ze meteen bellen! Goedemiddag!’

‘Inl….’
‘Schaamt u zich niet! Onze koningin! Die lieve vrouw! En u zendt alleen maar beelden van die rellen uit!’
‘Ik veronderstel dat u het nummer wilt weten van de VARA? U spreekt met de Inlichtingendienst van de PTT.’
‘O meneer, neemt u me alstublieft niet kwalijk. Ik ben zo opgewonden, dat ik vergeten was dat ik natuurlijk eerst u moest bellen om het nummer te achterhalen. Neemt u me nogmaals altublieft niet kwalijk. Ik ben er helemaal ondersteboven van. Onze koningin, die lieve Juliana treedt af en dan zendt de VARA alleen maar van die vreselijke beelden van die stenengooiende krakers uit.’
‘Het nummer van de VARA is 035 – 123456.’

‘Inlichtingen goedemiddag.’
‘Het nummer van Stad Radio Amsterdam, en snel graag.’
‘Stad Radio Amsterdam, even zoeken, dat is 020 – 123456.’
‘Goedemiddag.’
‘Goedemiddag.’

‘Inlichtingen, goedemiddag.’
‘Zeg, vertel me eens meneer, ik moet dringend de VARA spreken, en volgens mij hebben ze de hoorn ernaast gelegd.’
‘Er zijn heel veel mensen die de VARA willen bellen, meneer, het nummer is dus overbelast.’
‘Nou jammer, want ik wou die rooie rotlui eens even de waarheid zeggen. Goedemiddag.’
‘Goedemiddag’.

Ik legde even neer en sprak met m’n collega’s hoe het hen verging. Inderdaad, er werd bijna geen normaal nummer verstrekt. Natuurlijk, hier en daar een noodnummer of het nummer van een verdwaald familielid, maar het was al VARA en Stad Radio Amsterdam wat de klok sloeg. Hoewel het natuurlijk niet de bedoeling was, ging je toch wel wat langzamer werken. Je deed het voor de sporadisch echt noodzakelijke nummers, maar al die scheldende en tierende lieden die de VARA of Stad Radio Amsterdam wilden bellen, omdat ze het niet eens waren met het feit dat die vrijwel alleen maar reportages over de rellen uitzonden, het kon je gestolen worden. Om nog maar te zwijgen van die idioten die niet snapten dat beide clubs volstrekt onbereikbaar waren.

Steeds wanneer er een collega binnenkwam om aan een latere dienst te beginnen, werd ze (want bij 008 was dat vrijwel altijd een zij) meteen bestormd door collega’s met de vraag hoe het haar was gelukt om ons gebouw te bereiken. Hoe later, hoe moeilijker, dat was wel duidelijk. Betraande ogen van het traangas, dat ging nog wel, maar toen er een collega binnenkwam met een verhaal over ‘gevallen met de fiets, bijna onder een paard, schaafwond en gelukkig geen steen tegen m’n hoofd gehad’ werd ze meteen naar de kantine gestuurd. De oranjegebakjes waren op, maar kroketten waren er nog volop.
Opeens gilde een collega dat de achterdeur van de Nieuwe Kerk openging. ‘Daar zijn ze! Daar zijn ze!’ De ceremonie was blijkbaar afgelopen. Prinsjes renden uitgelaten naar buiten, blij dat die lange zit achter de rug was. Pieter van Vollenhoven, Prinses Margriet en prinses Irene waren duidelijk herkenbaar. ‘Prinses Irene heeft haar haar geverfd,’ constateerde de grootste roddeltante van de zaal. ‘We moeten ze toejuichen,’ zei ze kirrend en probeerde een raam open te doen, maar door het lawaai van de rellen, duidelijk in de verte hoorbaar, verstierf haar gejoel in de ruimte. Het koninklijke gezelschap liep van de Nieuwe Kerk naar de achterzijde van het Paleis om daar weer naar binnen te gaan. Beatrix en Claus zouden, zo zag ik later op de televisie, plechtig langs de voorkant gaan. Geen onderdaan die hen daar  toejuichde, want de oranjeklanten hadden allang eieren voor hun geld gekozen en waren in geen velden of wegen te zien.

Mijn dienst zat er op en ik moest naar huis. Ik liep over de Nieuwezijds Voorburgwal richting Koningsplein. Een merkwaardige ervaring want er was niemand, werkelijk niemand op straat. Ik liep in een niemandsland maar toen ik vlakbij het Spui kwam, zag ik een cordon ME’ers die klaarstond om naar voren te trekken, dat wil zeggen: richting het Spui, want ik zag ze van achteren. ‘Ga onmiddellijk weg, ga onmiddellijk weg,’ riep een zenuwachtige ME’er door een megafoon. Ik vluchtte een zijstraat in en kwam op het Singel. ‘Tzoeff.’ Het had een haar gescheeld, of ik was door een passerende motor met zijspan de gracht in geknuppeld.
In een portiek kwam ik bij.
‘Het lijdt geen twijfel of dit zijn lakeien van het grootkapitaal,’ begon een man naast mij, die trillend van de zenuwen een sigaret opstak. ‘Ik ben geen fanatiek aanhanger van Marx, maar dit is toch overduidelijk? Je loopt over straat en bent volstrekt rechteloos.’
Ik antwoordde maar met zoiets als ‘hm, tja,’ of ‘inderdaad, het is toch wat,’ en vervolgde mijn weg.
In een straatje tussen twee grachten kwam ik in oranje feestgedruis terecht. Onwerkelijk. Amsterdam was als een spekkoek met dunne laagjes, dunne laagjes geweld en dunne laagjes oranjeplezier. Na ongeveer een half uur bereikte ik het Leidseplein. Zowaar, ik kon een bus pakken en na een half uur was ik thuis. Ik zette de televisie aan. ‘Op het Leidseplein zijn thans grote rellen uitgebroken,’ fulmineerde Wibo van de Linde, AVRO-coryfee en kampioen van rechts die alle schuld van de rellen gaf aan links, en met name aan de Volkskrant, omdat die een cartoon van Beatrix had afgebeeld met een helm op haar hoofd.
Ik pakte de jeneverfles uit de koelkast en proostte op de majesteit. Ik had eigenlijk best wel een leuke dag gehad. In ieder geval niet saai. Dat zal dit jaar wel even anders worden. Het enige dat nog een beetje roet in het eten zou kunnen gooien, de eventuele komst van foute Pa Zorreguieta, is door Maxima verstandig weggemasseerd. Inderdaad, verstandig. Maar wat een saaie dag zal 30 april dit keer worden.

Connexxion en het Sauzenhart van Nederland

Narrowcasting heet het in jargon en het is een nieuwe manier om je van informatie te voorzien. Dus bij de apotheek lees je op een scherm, terwijl je staat te wachten, dat je voorzichtig moet zijn met het gebruik van medicijnen (maar voor het geven van informatie staan de medewerkers altijd voor u klaar!) en bij de huisarts lees je dat je ’s ochtends tussen acht en tien moet bellen voor een afspraak. Soms wordt er ook nuttige informatie gegeven, zoals in de bussen van Connexxion waar je op een scherm kon lezen bij welke halte je inmiddels was gearriveerd. Kon lezen, want helaas, de communicatie moest op in de vaart der volkeren en dus is de boel allang weer verpest. Met het idee dat er blijkbaar nieuwe geldbronnen moesten worden aangeboord word je nu getrakteerd op een soort van reclame voor mensen met het IQ van een gnoom, want je leest op het scherm dat er eergisteren iemand in Stockholm uit een raam is gesprongen, dat je aan Unicef geld moet geven, je kunt de vijf verschillen zoeken tussen twee plaatjes van Connexxion-bussen en -O Actueel!-  je krijgt de laatste informatie uit de gemeenteraad van…Alkmaar! Alkmaar! Rijd je langs het Concertgebouw, de Badkuip, langs de PC Hooftstraat, het Leidseplein, de Westermarkt, jawel hoor, word je informatiebehoefte bevredigd met nieuws dat nog het meest doet denken aan een oud plakje cake bij oma.

Zou daarover vergaderd zijn, denk je dan? Zouden die vergaderaars en vergaderaarsters ooit wel eens zelf in een Connexxion-bus door Amsterdam hebben gereden? Kan het treuriger?

Jazeker. Het kan nog treuriger.
Als je met de stoptrein van Utrecht naar Amersfoort rijdt, stopt de trein bij Den Dolder. In Den Dolder is de fabriek van Remia Fritessaus gevestigd. Wat lees je daar in grote, vrolijke neonletters op de muur van de fabriek, pal naast het station? ‘Den Dolder, sauzenhart van Nederland!’ Potverdorie, sauzenhart van Nederland! Trompetgeschal weerklinkt. Cymbalen rinkelen. Laat duizend bloemen bloeien. Laat horen die bazuinen! Ik heb geluk, denk je, wanneer je daar stil staat. Ik ben bevoorrecht! Ik bevind mij wel potjandrie zomaar in het S-a-u-z-e-n-h-a-r-t V-a-n N-e-d-e-r-l-a-n-d-! Je kijkt beteuterd door de regen naar buiten en denkt  hoe het ongeveer gegaan is. De nieuwe senior medewerkster externe communicatie moest zich bewijzen en had een plan gemaakt. In haar nieuwe, net iets te gedurfde mantelpak presenteerde ze een Powerpoint presentatie aan de directie. De directeur was wel een beetje gecharmeerd van haar en bekeek welwillend hoe Chantal Kerssen, want zo heette ze, of Daphne du Chateau, of Marie-Louise Janssen (met twee s-en) de directie voor zich probeerde  te winnen. Dat was tenminste wat anders dan de inkoopprijzen van plantaardige oliën, dacht hij, en hij maakte een grapje over haar split. ‘En dan, lijkt me, meneer Treulstra –of mag ik Guus zeggen? -zeg maar Guus hoor- dat het hartstikke leuk is om al die treinreizigers éven te laten weten dat ze precíes achter de fabriek van Remia Fritessaus stoppen, in het hart van Nederland. Want Guus, hihi, ligt Den Dolder niet in het hart van Nederland. Nou? En dus dacht ik, om in neonletters op de muur te laten aanbrengen: Den Dolder, Sauzenhart van Nederland!’ Guus sprong op. Hij wilde Chantal, of Daphne, of Marie-Louise op beide wangen zoenen, maar net op tijd beheerste hij zich en begon enthousiast te applaudisseren. SAUZENHART VAN NEDERLAND! Hoe heb je het kunnen bedenken! Ook de andere directieleden applaudisseerden. Guus richtte zich direct tot juffrouw Knollemans, de directiesecretaresse, die een beetje zuur keek, omdat ze vond dat Chantal, of Daphne, of Marie-Louise een beetje al te amicaal leek te gaan doen tegen meneer Treulstra. ‘Joke’, zei  meneer Treulstra tegen juffrouw Knollemans, ‘maak direct een afspraak met de burgemeester. En zeg erbij dat ik de wethouder van Economische Zaken ook graag bij het gesprek wil betrekken. ’Wij gaan Den Dolder eens even op de kaart zetten. Sauzenhart van Nederland! Fantastisch. Wat ontzettend goed bedacht.’ Fluitend liep meneer Treulsta naar de deur, draaide zich nog even om en gaf een knipoog naar Chantal, of Daphne, of Marie-Louise. ‘Sauzenhart van Nederland. Meid, je hebt mijn hart gestolen hoor! Maak alles maar in orde, volgende week hoor ik graag van je hoe de zaken vorderen.’ En fluitend liep hij de gang in, Chantal, of Daphne, of Marie-Louise intens gelukkig, maar wel met couperose-vlekjes in haar hals achterlatend.

Herr Sauerkraut Neckermann

Ze kwam uit Argentinië en het vooroordeel werd meteen bevestigd. Toen ze vijftien werd had ze van haar ouders een neuscorrectie cadeau gekregen, en het moet gezegd, het zag er fraai uit. Overigens nog heel beschaafd, zo’n neuscorrectie als cadeau op je vijftiende, want meestal gaat het om borstvergrotingen. Maar afgezien van dit typisch Argentijnse detail was de vriendschap hartelijk en kon er op intellectueel niveau gepraat en gekletst worden. Natuurlijk kwamen ook de vooroordelen tegen Nederland en de Nederlanders regelmatig aan bod: de grote bek, het matige eten (even de prak naar binnen proppen), alles geprogrammeerd, de mannen mietjes en vrouwen die als koeien kinderen krijgen (stel je toch eens voor dat je geen pijn zou hebben). Nee, ze was blij dat ze haar eerste kind in een goed geoutilleerd ziekenhuis in Argentinië zou baren. Gegarandeerd een ruggeprik en geen primitief gedoe in huis.
Vooroordelen. Zijn ze waar? Mwah, waar rook is, is vuur, zou je kunnen zeggen. Je hebt een onuitgesproken vooroordeel en als je dan in een bepaald land bent of je komt iemand uit dat land tegen, dan zoek je meteen iets dat dat vooroordeel bevestigt, vaak zonder het te beseffen. En dus zijn alle Russen criminelen, Duitsers dikke worsteters, maar wel heel pünktlich, de Amerikanen nog dikker, Fransen arrogant, in Spanje is het mañana, en probeer maar eens een Belg tegen te komen die niet een beetje raar is. Geert Wilders had dit goed begrepen en dus was het een eitje om met een Polenmeldpunt te komen. Zo kennen we er nog wel een paar. Meldpunten voor lallende en dronken Britse toeristen, overlastgevende Russische patjepeeërs, piesende toeristen in de Amsterdamse binnenstad of Nederlandse hoofddoekjesdragers met een grote mond: roept u maar!
En toch, denkt menigeen, is het soms niet toch een beetje waar? Wat in ieder geval wel waar is, is dat vooroordelen ook wel eens niet waar zijn, simpelweg omdat het vooroordeel slechts een deel van de bevolking of groep betreft. Jarenlang was ik er trots op het Duitsland van Bildung en Bürgerlichkeit te mogen leren kennen. Ik had deelgenomen aan vrijwilligerskampen in antroposofische kindertehuizen en bezocht later in een andere constellatie mede-studenten in Hamburg en Oost-Duitsland. Literatuur, filosofie, theater, veel gediscussieer en lekker (biologisch verantwoord) eten. In Nederland werd ik altijd nijdig als de Duitsland-haat, ingegeven door Wereldoorlog II en natuurlijk het vermaledijde voetbal, weer eens de kop op stak. Want Duitsers waren meestal aardig, ze hielden van die Niederlande en Berlijn was een hippe stad. En dan omgekeerd. Op de Vlaamse zender zag ik een programma over het beste lamsvlees, en de presentator kon het echt niet verkroppen dat het beste lamsvlees toch echt van Texels lam afkomstig was. Nee, dat kon niet en al gauw werd er geschakeld naar de één of andere particulier in West-Vlaanderen die er zelf een paar lammeren op na hield en het vlees aan de lokale slager verkocht. Was bijna toch lekkerder dan Texels lam. Om nog maar te zwijgen van de Brusselse restauranteigenaar die besliste dat het enige lekkere eten uit Nederland Zeeuwse mosselen betrof en vooruit, een uitsmijter een enkele keer, waarom niet? Nederland en lekker eten bestaat niet als we de smaakpapillen van een Belg moeten geloven.

Het langzaam afbreken van vooroordelen gaat langzaam, maar soms zijn ze waar. Ooit stapte er een Duitser uit een vliegtuigje in de Sinaï woestijn om samen met ons reisclubje een tocht te maken en het vooroordeel was waarheid: dik, om niet te zeggen blubberig, en dat woestijneten bliefde meneer niet, en dus deed hij nog maar eens flink wat zuurkool op z’n worstje. De schnaps die hij in kleine flesjes had meegenomen deelde hij ruiterlijk rond, dat dan weer wel. Maar Herr Sauerkraut Neckermann was geboren.

Inmiddels weten een hoop Nederlanders dat Berlijn een hippe stad is, dat je in Frankrijk pizza kunt eten en de infrastuctuur in Spanje fantastisch is. Maar soms hé? Hij liep verdwaasd rond, op Schiphol. Een beetje dik, kaki-kleurig reishemd, witte varkenskop (met permissie), bezweet voorhoofd. Ken joe telll me where I ken vaind ze poliez? ‘Die Polizei ist drüben,’ antwoordde ik. Ik had met hem te doen, want hij was gerold. ‘Vielen Dank,’ antwoordde hij en sjokte unheimisch over Schiphol Plaza. Maar de gedachte dat ze juist hem hadden gepakt, omdat hij zo typisch Deutsch was, kon ik niet onderdrukken. Typisch, spreek uit tuupiesj.

Druiven, oliebollen, vuurwerk

In Spanje gaat het zo. Je zorgt dat je precies twaalf losse druiven onder handbereik hebt en wanneer de klok twaalf slagen slaat, slik je bij iedere slag een druif door, exact twaalf seconden lang. Als je dat allemaal goed gedaan hebt zal het komende jaar je voorspoed en geluk brengen. In het Latijns-Amerikaanse land waar m’n echtgenote vandaan komt,  stop je vóór dat de klok twaalf slagen slaat een biljet of wat munten in je schoen. Nadat  het nieuwe jaar is aangebroken, haal je het geld weer uit je schoen en het zal je in dat nieuwe jaar financieel voor de wind gaan. In Nederland overheersen oliebollen en vuurwerk. Naar verluid wordt per hoofd van de bevolking in Kampen, tot voor kort de  gereformeerde hoofdstad van Nederland, het meeste vuurwerk afgestoken, zo hoorde ik op de radio. Een ander land waar Oud en Nieuw passeert met kruitdamp en knallen is Denemarken. In Frankrijk is vuurwerk echter weer strikt verboden. Maar, zo werd in datzelfde radioprogramma gemeld, daar neemt het aantal auto’s dat rond Oud en Nieuw in de fik gaat, onrustbarende vormen aan.

Rituelen. Welke rituelen? Druiven, oliebollen, vuurwerk, een munt in de schoen? Of ook, maatregelen treffen. Inmiddels behoren vuinisbakken op een veilige plek zetten en het afplakken van de brievenbus ook tot de vaste rituelen. Jaren geleden kwamen we een keertje na het Oud en Nieuw vieren bij vrienden thuis en vonden een zwartgeblakerde deurbel en een rokende vuilnisbak voor de deur. Dat ik er niet eerder aan gedacht had. In Amsterdam, zo herinner ik me uit de tijd dat ik nachtdiensten draaide bij de toenmalige PTT, stonden tijdens Oud en Nieuw zowat alle papierbakken te roken, een enkele stond zelfs helemaal in de fik. Geen brandweer te zien natuurlijk, want die had wel wat anders te doen. Inmiddels worden alle papierbakken afgesloten en de brievenbussen van Post NL van speciale smalle gleuven voorzien.

Oké, we hebben het weer overleefd. Nu het jaar ‘13’ nog. Niks gewonnen in de Staatsloterij en gisteren de restanten van Oudejaarsavond opgegeten.  Straks nog even een oude oliebol opwarmen.     

 

Hakken

Ze kwamen gelukkig op tijd, de hakken. Hakken, voor de leek verklaard, zijn schoenen met hoge hakken en niet uitsluitend die verhogingen onder je hiel. Het woord ‘hakken’ is in dit geval dus een pars pro toto. M’n dochter had stad en land afgelopen om de juiste hakken te kopen die precies moesten passen bij haar galajurk. Er zijn hakken , zo legde ze uit, van vijf, acht, tien en zelfs vijftien centimeter. Helaas kon ze de juiste hakken niet vinden. Gelukkig leverden de ervaringen in het winkelcentrum voldoende expertise op om bij een bekend Duits postorderbedrijf (dat onlangs een prijs heeft gewonnen voor de meest irritante TV-reclame) de juiste hakken te bestellen. Het werden hakken van negeneneenhalve centimeter. Sinds de komst van de doos waggelt m’n dochter nu regelmatig hoog door het huis, want ze is natuurlijk wel zo slim om ze in te lopen.

En vandaag is dan de grote dag. Het kerstgala. Stress bij m’n dochter, die verkouden werd en hoestend naar school is gefietst. Maar dat kerstgala gaat door. Vanmiddag haren doen, opmaken en gekibbel tussen moeder en dochter. Gelukkig moet ik werken en hoef ik dochterlief alleen maar naar het juiste adres te brengen. Op dat adres wachten drie giebelende zenuwachtige vriendinnen die toch maar weer andere mascara op willen doen of het haar anders, en vier schouderophalende jongens die televisie kijken of zitten te gamen op hun smartphone. Daarna komt de limo voorrijden. De Hummer-limo is het niet geworden, want die was al weg. Dan maar een gewone limo, alle kosten gedeeld, twintig euro per persoon. ‘O ja’, zei een meneer van de school, aldus m’n dochter, ‘die limo kon de bocht niet halen om bij het jongerencentrum voor te rijden’. ‘Ach, dan loop je dat kleine stukje vanaf de bocht naar de ingang toch,’ zei ik. ‘Wat kan het jou verder schelen, die limo is toch betaald?’ ‘Ja, als het maar niet regent,’zei m’n dochter, ‘en het is natuurlijk leuker om bij de ingang uit te stappen.’ Inderdaad. Het scheelt weer een paar stappen gewaggel. Want reken maar dat die hakken uit gaan. Er is namelijk niet op te dansen, op die hakken. Dansen doe je namelijk gewoon op kousen of blote voeten.

Carmiggeltmannetje

De mooie Carice van Houten heeft gisteren de sleutel van het Glazen Huis omgedraaid. Drie discjockeys laten zich een aantal dagen en nachten opsluiten om continu, zonder te eten, en nauwelijks te slapen, verzoeknummers te draaien voor het goede doel. Dit keer gaat het om een actie van het Rode Kruis om babysterfte te voorkomen.

Fantastisch. Geweldig. Maar ik doe niet mee. Waarom? Omdat het niet nodig is. Dat vergt enige uitleg. Als er een schoolkind koekjes heeft gebakken en voor m’n snufferd staat om wat van die koekjes te verkopen ten behoeve van de actie in het Glazen Huis, zal ik graag een paar koekjes kopen. En als ze met een collectebus voor m’n deur staan, wil ik er wel wat munten in deponeren. Maar meer ook niet.

Vroeger werden bij ons thuis met de regelmaat van de klok tientallen collectebussen afgeleverd. M’n moeder zaliger mag van Onze Lieve Heer in de hemel honderd paar schoenen, en nog meer uitzoeken omdat ze zich de blaren heeft gelopen voor het goede doel. Het Koningin Wilhelmina Fonds (kanker), het Rheumafonds, het Gehandicapte Kind, het PIT (voor protestantse militairen), de Hartstichting, je kunt het zo gek niet noemen of m’n moeder ging op pad, en wij moesten mee. Hoe zwaar is jouw bus? werd er na afloop dan gevraagd. Veel losse centen betekende een zware bus, briefjes werden er in die tijd nog nauwelijks in de bussen gedeponeerd. Dat gebeurde wel als er met lijsten werd gelopen, bijvoorbeeld voor de Unie School en Evangelie. Want, zo was de filosofie, als de buren een gulden hadden gegeven gaf jij als gauw een rijksdaalder. Een rijksdaalder was een viezig, want veel gebruikt, blauwgrijs biljet van twee gulden vijftig.

Er wordt nog steeds gecollecteerd, maar het is niet meer te vergelijken met vroeger. Hele buurten worden tegenwoordig overgeslagen, simpelweg omdat er te weinig collectanten zijn. Maar ook omdat mensen minder geneigd zijn ’s avonds de deur open te doen. En het mannetje dat zo leek weg te zijn gelopen uit een verhaal van Simon Carmiggelt, een wat ouder figuur met een broek op hoog water, jas met glimmende kraag en bril anno 1938, die in een winkelcentrum met een  collectebus voor het Rode Kruis staat te rammelen, is echt uit het straatbeeld verdwenen.

Maar geld voor het goede doel bleef nodig. Dus na alle brieven die aan alle doelgroepen werden verzonden, de landelijke TV acties en de bedrijven die ook wel iets wilden doen, was het tijd voor de Bekende Nederlander. Eureka. Dat kwam mooi uit, want als Bekende Nederlander wil je je natuurlijk ook van je beste kant laten zien. Het Goede Doel als verlengstuk van je PR. En dus zien we Frits Wester in de weer met Stichting Hulphond, Nick en Simon voor Edukans (voorheen School en Evangelie) en draait de mooie Carice de sleutel om van de deur van het Glazen Huis. Maar Carice zal er geen mascaraborsteltje minder om kopen.

En die babysterfte dan? Daar moet wat aan gedaan worden. Maar ik kies met mijn zeer bescheiden budget voor dat kleine goede doel, dat geen PR-machine tot z’n beschikking heeft. En al helemaal geen CBF-keurmerk.

Dat wil ik ook!

Er was eens een tijd waarin we in niet al te nieuwe kleren rondliepen. We speelden allemaal buiten, televisie kijken deden we bij de buren verderop (Pipo de Clown of Dappere Dodo, de jongen die een beetje vies was moest altijd op de poef), we gingen nog niet met vacantie (met een c) en Koninginnedag was voor de protestanten.

Wat ons bond was dat we allemaal nog een beetje arm waren. Er waren wel rijke mensen (die hadden een auto en gingen met vacantie), maar die kwam je nauwelijks tegen.

Toen kwam er een tijd dat we allemaal een televisietoestel in huis kregen (van Philips, Blaupunkt of Erres), hier en daar begonnen vaders auto’s te kopen (die ze zaterdag wasten en soms met een hoes beschermden) en ook gingen we met vakantie. Naar de Veluwe of Zeeland en later zelfs naar Frankrijk of Spanje. Wat ons bond was dat we het allemaal beter kregen. Koelkast, auto, TV, vakantie: het was normaal, maar wat vooral normaal was, was dat onze vaders of opa’s werk hadden met een keurig salaris en dat werk hield pas op toen ze 65 waren.

 

Ergens in de jaren ’80 ging het mis, of, zo u wil, werd het anders. De tamelijke eenvormigheid van de maatschappij zoals we die in het Nederland van de jaren ’50 en ’60 en voor een deel nog in de jaren ’70 hadden gekend, verdween. Er kwamen buitenlanders, toen nog gastarbeiders geheten. En later ook asielzoekers, die eerst met open armen werden ontvangen maar later op moesten rotten. Vaders gingen met vervroegd pensioen, maar studenten kwamen er achter dat ze na hun afstuderen geen werk konden vinden. De criminaliteit nam toe –jazeker! Of het viel eigenlijk wel mee-  en iedereen was tenminste één keer in z’n leven overspannen.

 

Waar de één goed werk kon vinden en genoeg geld had, moest de ander om welke reden dan ook ieder dubbeltje omdraaien. Of omgekeerd, want goede en slechte tijden wisselden elkaar  af. Waar we met z’n allen in de jaren ’60 massaal TV’s of auto’s konden kopen, moet de één heden ten dage goed nadenken voor hij iets koopt, terwijl de ander er niet over na hoeft te denken.

 

Maar we leven in een dolle consumptiemaatschappij die ons  verordonneert dingen te kopen die we nodig hebben, om de simpele reden dat anderen die ook hebben. Dat bindt ons. En niet zeggen dat dat niet waar is, want niemand kan meer zonder internet of mobiel. Anderzijds moeten we ons steeds meer tegen die idiote dolheid wapenen. Ja internet, maar tot hoever? PC, laptop, tablet, smartphone? Wanneer kun je zonder? Je moet zonder wanneer je het niet allemaal kunt betalen. Maar probeer tegenwoordig nog maar eens iets te betalen zonder internet. En zo zijn er meer dingen. Vakantie? Nou dan ga je toch niet? Hm, maar iedereen gaat toch? En op middelbare scholen is het normaal om met de kinderen naar Parijs, Barcelona, Rome of Berlijn te gaan. Kortom, het moet en ‘dat wil ik ook’ denkt iedereen bij de laatste advertentie van de Mediamarkt. Je kunt niet meer zonder internet of smartphone. Het is een dilemma dat steeds meer mensen raakt, niet alleen de tot de Voedselbank veroordeelden, maar ook mensen die nog net de eindjes aan elkaar weten te knopen.

 

Wat je bijna zou willen is dat die niet aflatende voortgang van de techniek, in combinatie met die brei van commerciële dolheid eens een paar jaar zou stoppen. Dan doe je gewoon een paar jaar met je laptop en als hij kapot is laat je hem gewoon repareren. Maar het kan blijkbaar niet. En zo ontstaat er een tweedeling tussen de technisch voortdurend betrokkenen en zij die ergens in de maalstroom afhaken. ‘Dat wil ik ook!’ roepen ze niet meer. ‘Het hoeft niet meer zo nodig’, hebben ze er maar van gemaakt. Een versobering die duidelijk maakt dat de tweedeling tussen de digibeten en digitaal up-to-date types steeds groter wordt.

Roepdenken

Stel: je loopt over straat en je bent heel erg enthousiast. Of je bent heel erg boos. Of verontwaardigd. Niet zomaar over iets, maar over het doodschoppen van een grensrechter, de kwaliteit van de Bunschoter en Spakenburgse Courant, racisme in Kazachstan of het feit dat een Gesneden Volkoren Woeste Knoert beter is voor de darmen dan een halfje wit. Na de appels en peren uit de krant en de media in je hersenpan te hebben vermalen en er een goed doorwrochte analytische moes van te hebben gemaakt, weet je het zeker: zo zit het. Dat is mijn mening. En De Wereld Moet Het Weten. Dan ben je aan het Roepdenken. Je zou de meneer die net zijn hondje uitlaat wel beet willen pakken en tegen hem willen schreeuwen: zo zit het! Dat is zo! Maar je bent verstandig genoeg om die meneer met een kort knikje een goedenavond te wensen en loopt weer door over gracht, laan of plein.

Maar dat roepdenken, wat doe je ermee? Als je nu Tweede Kamerlid of hoogleraar Simultaan Nadenken of Bestuurder van het Instituut voor Serendipiteit was, dan schreef je een doorwrocht artikel voor de opiniepagina van een intellectuele courant. Maar je bent dat Tweede Kamerlid, die hoogleraar of bestuurder niet, dus zo’n artikel wordt toch niet geplaatst. En een Tweet of andere oneliner is natuurlijk alleen maar een kreet. Blijft over: de blog. Bij deze.