Germanisme, Anglicisme, nu ook een Afrikanisme?
Verandering begint bij de top – ook bij het Zuid-Afrikahuis
Onder de titel ‘Verandering begint bij de top’ (Opinie en Debat, NRC 22/23 mei 2021) brengt oud-lid van de Tweede Kamer (CDA) Jan Schinkelshoek de patstelling in de politiek van vijftig jaar geleden in herinnering. De verstarde verhoudingen tussen links (lees: de PvdA onder leiding van Joop den Uyl) en rechts (in dit geval met name de confessionele partijen, nu CDA) konden met een extraparlementaire oplossing behendig worden doorbroken. Het leverde een kabinet op dat zonder een uitgewerkt regeerakkoord op afstand van de Tweede Kamer opereerde. Aan het einde van het artikel stelt Schinkelshoek verder nog dat ‘wie een bestuurscultuur wil veranderen, een parlement wil dat zo ongebonden mogelijk opereert, wie een tegenmacht wil creëren, het ook heeft over een politieke constellatie waarbij bewindslieden bij voorkeur van buiten komen. Oftewel: geen Rutte IV […] Of is dat een te radicale cultuuromslag?’
Wie dit artikel oppervlakkig leest, zal het sympathiek vinden, omdat het pleit voor het doorbreken van volkomen vastgelopen verhoudingen. Echter, de heer Schinkelshoek is sinds 2017 ook voorzitter van de Stichting Zuid-Afrikahuis Nederland. Wie hem in die hoedanigheid kent, kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het artikel een sterke overeenkomst vertoont met het pleidooi van Mark Rutte in Nieuwsuur voor een andere bestuurscultuur. Rutte, reeds tien jaar lang premier van Nederland, in die hoedanigheid mede verantwoordelijk voor bijvoorbeeld de toeslagenaffaire, en dan opeens een andere bestuurscultuur – het kan verkeren. Ik haast me om te melden dat er in het Zuid-Afrikahuis geenszins een affaire ter grootte van de toeslagenaffaire heeft plaatsgevonden, maar onder de eindverantwoordelijkheid van voorzitter Schinkelshoek vond er in 2019 wel een tragedie plaats aan de Keizersgracht in Amsterdam die diepe sporen heeft achtergelaten. Alle (!) zes medewerkers en vrijwilligers van dat moment, betrokken professionals, onder wie de bibliothecaris, die vele jaren geleden vrijwel from scratch de bibliotheek had gereorganiseerd, voelden zich gedwongen ‘een functie elders’ te zoeken. [NB: één medewerkster koos ervoor haar tijd ‘uit te zitten’ tot aan de pensioengerechtigde leeftijd]. Verdriet, boosheid, frustratie: het bestuur was doof voor de signalen. Slechts één bestuurslid koos ervoor z’n bestuurszetel ter beschikking te stellen, de anderen bleven liever op het pluche. Pas nadat twee zwaargewichten uit het circuit van buitenaf druk uitoefenden op het bestuur gebeurde er iets, maar toen was het eigenlijk al te laat. Alle medewerkers waren vertrokken of zouden vertrekken – nogmaals, het verdriet, de boosheid, de frustratie en niet te vergeten het verlies van kennis – het was enorm.
Het bestuur ging over tot de orde van de dag en nam nieuwe medewerkers aan, die ongetwijfeld met veel enthousiasme en inzet aan de slag zijn gegaan – geen kwaad woord daarover. Maar voor het bestuur was het gewoon back to business. Wie als oppervlakkige buitenstaander hiervan kennis neemt, zal zijn schouders ophalen en denken: ach ja, overal is wel wat aan de hand en arbeidsconflicten kom je overal tegen. Maar niets is minder waar. Want het gaat veel dieper. Het gaat namelijk over een zelfingenomen bestuurscultuur in combinatie met het volkomen wegkijken van de (nieuwe) verhoudingen tussen Nederland en Zuid-Afrika.
Het Zuid-Afrikahuis en de met haar verbonden organisaties kent een geschiedenis die teruggaat tot eind 19e eeuw. Rode draad in de afgelopen vijftig jaar zijn de zorg, de uitbouw en de professionalisering van de indrukwekkende bibliotheek en de – eufemistisch uitgesproken – ongemakkelijke omgang met begrippen als racisme en Apartheid. Over de bibliotheek zijn vriend en vijand het eens: die behoort tot de internationale top op het gebied van kennis over de cultuur, geschiedenis en letterkunde van Zuid-Afrika. Na de voltooiing van de restauratie van het grachtenpand in 2016 werden tevens uiteenlopende projecten gestart variërend van lezingen, film- en debatavonden tot aan een digitaliseringsproject van archiefmateriaal. Vaste prik zijn en waren de lessen Afrikaans voor Nederlandstaligen en de lessen Nederlands voor Afrikaanstaligen. Niet onvermeld mag blijven dat de Stichting Zuid-Afrikahuis Nederland de bijzondere leerstoel Cultuur, letterkunde en geschiedenis van Zuid-Afrika financiert aan de Universiteit van Amsterdam.
Maar dan die ongemakkelijke omgang met racisme en Apartheid. De aan het Zuid-Afrikahuis verbonden stichtingen en verenigingen gaan terug tot de solidariteit met de Boeren in Zuid-Afrika en hun strijd tegen de Engelsen (‘het perfide Albion’) aan het einde van de 19e eeuw. Terwijl Nederland en de wereld in de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw massaal kozen voor de strijd tegen de Apartheid, sloot men in het Zuid-Afrikahuis letterlijk en figuurlijk de luiken. ‘Politiek’ was niet aan de orde. Ik zou de waarheid geweld aan doen om te stellen dat in het Zuid-Afrikahuis van die tijd diehard verdedigers van de Apartheid huisden, maar de band met blank Zuid-Afrika werd gehandhaafd; in zekere zin werd daar begrip voor gevraagd. Er werd lippendienst bewezen aan gematigde Anti-Apartheidsbewegingen, maar daar bleef het dan ook bij. Zo werd bijvoorbeeld in 1975 een uitwisselingstraject van jongeren gestart om kennis te maken met Zuid-Afrika en vice versa met Nederland (‘je moet er geweest zijn om erover te kunnen oordelen.’). Onnodig te melden dat het hier om blanke jongeren ging (en gaat), en – excusez le mot – hier en daar een excuusneger. Na de verkiezingen in 1994 en de bevrijding van de Apartheid gingen in het Zuid-Afrikahuis de luiken letterlijk en figuurlijk voorzichtig weer open. Wat bleef was de band met de Afrikaanstalige bevolking, maar de ongemakkelijke omgang met begrippen als Apartheid en racisme bleven. Harde keuzes werden niet gemaakt. En dat is en was laakbaar, want het Afrikaans, de taal, zucht namelijk nog steeds onder de smet van de Apartheid. Net als het Duits in het Nederland van na de Tweede Wereldoorlog nog vaak met het nazisme werd geassocieerd (nog altijd krijgen Nederlandse kinderen op de middelbare school om die reden (!) pas in het tweede leerjaar Duits), zo werd en wordt het Afrikaans nog steeds met ‘Apartheid’ geassocieerd. Dat is ten onrechte, omdat de meerderheid van de Afrikaanstalige bevolking tot de kleurlingen wordt gerekend en zij heeft, net als de zwarte bevolking, ook onder de Apartheid geleden. Maar het blanke Apartheidsregime gijzelde het Afrikaans en maakte het daarmee de taal van de onderdrukker, terwijl het eigenlijk, om met Breyten Breytenbach te spreken, een ‘bastertaal’ is.
Anno 2021 wordt het debat in Nederland over Zuid-Afrika steeds meer bepaald door extreem rechts. De riedel ‘blank-Afrikaans-bedreigd-onderdrukt’ wordt steeds meer gehoord en afgezien van het feit dat dit in zijn absoluutheid niet waar is, is met name de Afrikaanstalige bevolking hier niet mee geholpen. Het Zuid-Afrikahuis, en dan met name het bestuur, beschouwt zich als de culturele ambassade van het Afrikaans in Nederland. Maar door afwezig te blijven in het debat laat ze de Afrikaanstalige bevolking in de kou staan, omdat het beeld blijft bestaan dat het Afrikaans de taal is van de blanke (bedreigde) bevolking. Nog onlangs twitterde Thierry Baudet over de blanke bevolking van Zuid-Afrika die welkom is in Nederland. Dat de meerderheid van de blanke Zuid-Afrikanen allang voor Australië heeft gekozen, laten we maar even buiten beschouwing. Historici als Arend-Jan Boekestijn en Han van der Horst reageerden er op, vanuit het Zuid-Afrikahuis bleef het stil.
Black Lives Matter, Kick Out Zwarte Piet, The Black Archives, Black Heritage Tours, Sylvana Simons als luis in de pels in de Tweede Kamer, een slavernijtentoonstelling in het Rijksmuseum (georganiseerd door het zwarte hoofd geschiedenis Valika Smeulders), en natuurlijk Jeangu Macrooij en zijn ‘Birth of a new age’ (lees de New York Times), er verandert wat in Nederland. Dat kan het blanke bestuur van de Stichting Zuid-Afrikahuis Nederland zich aantrekken. Ook omdat het Afrikaans steeds minder een witte taal is (en was). De kleine groep blanken in Zuid-Afrika die ervoor gekozen heeft in het land te blijven, is zich hier pijnlijk van bewust en nog niet zo lang geleden vroeg professor Wannie Carstens (Noord Wes Universiteit) hier aandacht voor met het boek ‘Ons kom van ver’. Je moet van ver komen om het te zien (in dit geval de taal en letteren van de kleurlingbevolking aan de Kaap). Maar je kunt het ook anders bekijken. Om het artikel van Schinkelshoek in NRC te parafraseren: wie een bestuurscultuur wil veranderen, een bestuur wil dat zo ongebonden mogelijk opereert, wie een tegenmacht wil creëren, heeft het ook over een constellatie waarbij bestuursleden bij voorkeur van buiten komen. Sylvana Simons zal het te druk hebben, maar misschien kent zij iemand anders. Of is dat een te radicale cultuuromslag?
24052021
BERICHT UIT DE KROCHTEN VAN DE ARBEIDSMARKT
Een onregelmatig arbeidsverleden en uitgekakt door de laatste werkgever. Dan maar met pensioen. De stilzwijgende afspraak was dat ik nog een tijdje door zou kunnen werken, maar dat liep dus anders. Na enig rekenwerk wordt het bange vermoeden bevestigd: ik heb een pensioengat. De maandelijkse bedragen die ik in de loop der jaren aan pensioenaanspraken, lijfrentes en natuurlijk de AOW bij elkaar heb gesprokkeld, zijn niet voldoende. Ook de magere WIA-uitkering van mijn chronisch zieke echtgenote en af en toe een free-lance opdrachtje zetten geen zoden aan de dijk. Ik moet dus solliciteren. Illusies maak ik me niet, oud is uit en nog vóórdat ik de AOW-leeftijd bereik, in mijn geval 66 jaar, vul ik op internet een formulier in van PostNL. Een paar dagen later word ik gebeld door een kordate, maar vriendelijke medewerkster van de personeelsdienst. Ze heeft eigenlijk maar één vraag: ‘hoe gemotiveerd bent u, meneer?’ ‘Heel gemotiveerd,’zeg ik, ‘want ik heb een pensioengat.’ Dat lijkt voldoende. Het gesprek duurt niet langer dan vijf minuten.
Postbezorger
Een paar weken later meld ik me bij een troosteloos complex in Amsterdam-West. Er is geen bel of iets wat er op lijkt en ik moet maar wachten op de dingen die komen gaan. Op een gegeven moment komt er een vrouw naar buiten om een sigaretje te roken. Als de sigaret uit is vraagt ze me om mee naar binnen te komen, want ze is de contractmedewerkster van de personeelsdienst. Samen met nog twee anderen, een leeftijdsgenoot en een vrouw wier Nederlands, naar later blijkt, onvoldoende is, gaan we naar binnen. Ik word als eerste bij de medewerkster geroepen en ook nu is het allemaal snel geregeld. Dat ik ooit bij ’s lands grootste telefoonbedrijf heb gewerkt en ontslagen werd, snapt ze maar al te goed. ‘Ik heb hier heel veel ex-KPN’ers voor m’n bureau gehad,’ zegt ze begripvol. Op de vraag wat ik daarna heb gedaan, zeg ik dat ik in de cultuursector werkzaam ben geweest en ze krabbelt ‘cultuur’ op een hoekje van het formulier. Dat ik directeur ben geweest zeg ik er maar niet bij.
Weer twee weken later fiets ik naar een soort groot hok waar postbodes bezig zijn om uit diverse schappen grote zakken te tillen en in fietstassen te proppen. Ik trek een rondslingerend hesje aan met het logo van PostNL en samen met een aardige student maak ik twee rondjes door woonwijken in m’n buurt. Onderweg komt een teamleider, type mij-hoef-je-niets-meer-te-vertellen-want-ik-heb-alles-al-meegemaakt me een hand geven en dat is het dan. Ik ben nu postbezorger voor een paar uur per week. Voor verdere instructies ben ik aangewezen op filmpjes en een app, maar wanneer de app vastloopt geloof ik het wel. De student had me op de belangrijkste zaken gewezen en verder word je via de app wekelijks gebombardeerd met tal van instructies en zaken die wel of niet goed zijn gegaan. Dat varieert van de opmerking dat je na afloop van je rondje altijd je tassen moet nakijken op overgebleven post, tot instructies over de bezorging van pakketjes.
China
Pakketjes zijn een verhaal apart. De postbode bezorgt naast brieven en tijdschriften namelijk ook pakjes die door de brievenbus kunnen, maar bij een aantal kan dat duidelijk niet. Dan dient er aangebeld te worden en is het maar te hopen dat de bewoner thuis is, want anders moet er een briefje door de brievenbus en het pakje afgeleverd bij een postagentschap. Aanbellen bij de buren en vriendelijk vragen of zij het pakje willen aannemen is ook een mogelijkheid, maar na een paar botte weigeringen stop ik daar mee. Nederland bestelt massaal online: boeken natuurlijk, maar ook sokken, overhemden, stofzuigerzakken, koffie, gevacumeerde kaas en de nodige kadootjes, van chocola tot een heel klein vaasje met bloemetjes. Opvallend is wat er uit China komt: piepkleine pakjes met nauwelijks te lezen adresstickers, die vaak bij dezelfde adressen in meervoud door de brievenbus worden gepropt. Veel postbodes hebben er een hekel aan, omdat de soms onooglijk kleine priegelpakjes onder in de tas belanden, onder de grote pakketten, en dan moet er later teruggefietst worden voor iets dat online vaak niet meer dan een euro of twee heeft gekost.
Wanneer de vrachtauto wat later arriveert om de posttassen af te leveren, is dat een goede gelegenheid om een kletspraatje te maken met collega’s. Aardige mensen met allemaal een verhaal. De student met wie ik die eerste zaterdag was meegelopen, kan ondanks zijn afgeronde HBO-opleiding geen werk vinden in de richting van zijn studie. Jacques* heeft ontwikkelingseconomie gestudeerd en was een paar jaar werkzaam in Zuidoost-Azië. Toen het project werd opgeheven keerde hij terug naar Nederland, maar kon geen werk vinden in zijn vakgebied. Dirk*, type ruwe-bolster-blanke-pit, was ooit werkzaam in de offshore. Hij heeft een kort lontje en soms slingert hij wel eens boos wat brieven door de lucht, wanneer de bundels niet goed gesorteerd zijn. Ongelijk heeft hij niet: hij bezorgt in de polder en één verkeerd gestoken brief of kaart betekent niet eventjes teruglopen, maar op de brommer helemaal terug naar een boerderij, soms honderden meters verderop. De vrouwen zijn in de minderheid, maar draaien gewoon en volop mee. Andere collega’s zijn een klein en stil groepje van Eritrese afkomst, maar na verloop van tijd zie ik die niet meer. Wel komt er nu iedere dag een busje uit Alkmaar met ‘mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt’. Ze vormen een apart groepje en bemoeien zich niet met de anderen, zeggen eigenlijk geen boe of bah. Er wordt goed voor ze gezorgd. Ze hebben speciale fietsen tot hun beschikking met dubbele standaard, terwijl de meeste reguliere postbodes hun eigen fiets mee moeten nemen. Ook krijgen ze koffie, dat in kratten met thermosflessen wordt meegezeuld. Niemand zegt er wat van.
Babytuig
Op één van de weinige werkoverleggen (lokaal café, koffie met appeltaart) stel ik een vraag over de fietsen, want een stilstaande, zwaarbeladen fiets met gewone standaard dondert gauw om. In mijn geval betekent het, zo luidt het antwoord, dat ik met korting een speciale postfiets kan bestellen bij een bepaalde website. Ik vraag maar niet verder. Ik werk gemiddeld maar één dag per week en een speciale fiets is me te duur. Dan maar de fiets van mijn moeder zaliger. Het werkoverleg is overigens speciaal belegd omdat er een nieuwe sorteermethode zal worden gehanteerd. Werden tot voor kort de bundels per straat geheel gesorteerd aangeleverd, voortaan zal dat gescheiden gebeuren: een bundel brievenpost en een bundel met tijdschriften. Iedere postbode krijgt een soort babytuig uitgereikt met twee vakken voor de borst. Al lopend moet hij uit het vak brievenpost en het vak tijdschriftenpost díe poststukken pakken, die bij elkaar horen voor het desbetreffende adres. Dat gaat veel efficiënter, zo heeft onderzoek in Scandinavië uitgewezen. Onder enig gemor en gejoel wordt het tuigje gepast. Twee, drie weken lang, zie ik mezelf en de collega’s er in lopen, en daarna bijna niemand meer. Het ding is onhandig, ikzelf krijg er rugpijn van en als je even voorover buigt valt de post eruit. De twee aparte bundels blijven.
Uitzendburo
Die ene dag werk is me net iets te weinig en een verzoek om één dag meer te gaan werken verzandt in misverstanden. Corona is inmiddels gearriveerd en ik schrijf me in bij een uitzendburo voor vijfenzestigplussers. Er volgt een uitgebreide intake via Zoom waarbij ik aangeef dat ik een dag of twee administratief werk zou willen doen. Daarna blijft het stil. Weliswaar zie ik soms een bericht in m’n mailbox, dat men op zoek is naar een pleinwacht voor een school in Krommenie of een boodschappenhulp in Haarlem, veel is het niet. Wanneer ik toevallig net een postdienst aan het voorbereiden ben, word ik gebeld of ik de volgende dag verkeersregelaar wil spelen. Nee, liever niet. De hele dag staan lijkt me heel wat minder dan de post bezorgen en natuurlijk spelen op oudere leeftijd ook kleine probleempjes een rol. Vooral het doen van de oudemannenplicht leidt wel eens tot problemen. Het zoeken van een dikke boom op een onopvallende plek in een Vinex-wijk is geen sinecure. Gelukkig is het oude distributiehok van de post inmiddels ingeruild voor een bedrijfsruimte met toilet, en dus kan ik voortaan tussen en na m’n twee loopwijken even naar de WC.
Krantenbezorger
Corona of niet, rekeningen lopen door. In de social media word ik doodgegooid met advertenties voor krantenbezorger en ik twijfel. Heb ik daar wel zin in, iedere ochtend, of eigenlijk moet ik zeggen: iedere nacht, vroeg op? Vooruit, waarom niet? Als het teveel wordt kan ik altijd weer opzeggen. Ook nu weer beantwoord ik een paar vragen op internet en na twee weken word ik gebeld door M, depothouder bij mij in de buurt. Of ik nog interesse heb? Ja dat heb ik en de volgende ochtend meld ik me ’s ochtends om vijf uur bij een bedrijfsruimte op een industrieterrein. Op lange tafels liggen de stapels met verschillende kranten te wachten totdat de bezorgers ze komen ophalen: de krant van wakker Nederland is nog altijd heer en meester, op afstand gevolgd door de Volkskrant. En daarna, in kleine aantallen, Trouw, NRC Next, het Algemeen Dagblad en het Financieel Dagblad. Op één stapel valt een eenzaam nummer op van het Reformatorisch Dagblad. Het Parool en NRC Handelsblad volgen later op de dag.
M. voorziet me van koffie en vraagt me of ik wel eens vaker kranten heb bezorgd. Dat heb ik: ooit, in een grijs verleden was ik de bezorger van het toen nog gereformeerde ochtendblad Trouw voor de gehele Arnhemse stadswijk Presikhaaf. Ik vraag aan M. of hij me niet te oud vindt, maar dat is geenszins het geval. Nee, met die jonge jongens heeft-ie soms meer problemen. Ze verslapen zich en als je ze dan belt nemen ze niet op. Ook nu weer duurt het gesprek niet meer dan een minuut of tien en M. vraagt me de eerste van de volgende maand naar het depot te komen. Dat doe ik, maar als ik om vijf uur aankom begint de depothouder meteen te schelden. Ik ben veel te laat. Een eerste dag doet een bezorger aanmerkelijk langer over z’n wijk omdat hij veel moet zoeken. En vóór zevenen moet alles bezorgd zijn. ‘Zeg het maar,’ riposteer ik en morrend geeft hij mij een blauwe fietstas met het gele logo van de Telegraaf. Zwabberend fiets ik daarna een minuut of tien naar een wijk verderop in Amstelveen; eigenlijk een voormalig katholiek dorp met alle kenmerken van dien: een kerk in het midden en daar tegenover het café. Opvallend is het aantal katten dat je ’s ochtends vroeg al fietsend in een stadswijk tegenkomt. De kat regeert in nachtelijk Nederland. Wat doe jij hier? lijken ze met hun grote knikkerogen tegen je te zeggen, om pas op het allerlaatste moment weg te schieten. Een enkele keer trippelt er een egeltje over de weg. Bezorgen in het dorp is lastig: veel ‘huisjes achterom,’ op- en afstapjes, onduidelijke brievenbussen en niet- doorlopende straatnummers. De Telegraaf bij het café, bij de huisarts ernaast de Volkskrant. Precies om zeven uur schuif ik de laatste krant bij een abonnee in de gleuf. Tevreden fiets ik terug. M. hangt meteen aan de lijn: hoe laat was ik klaar? Zeven uur, zeg ik, maar als ik een paar uur later thuis op de bank indommel, word ik weer gebeld door M. Er zijn maar liefst zes klachten van abonnees die geen krant hebben ontvangen. Hoeveel kranten had ik over? Want alle kranten zijn tot op het laatste nummer geteld en alleen van de Telegraaf kan ik een extra nummer overhouden. ‘Precies’, antwoord ik, ‘ik had maar één exemplaar over.’ Briesend hangt de depothouder op. Hij gelooft me niet. De volgende dag is het nog erger. Er zijn maar liefst tien klachten. Maar ook nu heb ik maar één nummer van de krant van wakker Nederland over. De dag daarop zal er iemand meelopen, zo wordt bepaald. Ik overweeg te stoppen met dit zware werk, maar als ik aankom bij het depot is het pais en vree. Wat was er aan de hand? De vorige krantenbezorger was zo boos over het feit dat hij ontslagen was, dat hij bij diverse abonnees is langsgegaan – hij kende de wijk uit zijn hoofd – en kranten uit de brievenbussen heeft gevist. Als ik de wijk loop, valt me inderdaad op dat er bij twee abonnees een briefje hangt met de vraag of ik de krant goed door de brievenbus naar binnen wil duwen. Met gemengde gevoelens over dit gevecht aan de onderkant van de arbeidsmarkt, en de vraag hoe M. dit heeft opgelost, fiets ik terug naar huis.
Gesjoemel
Maar het kan nog zotter. Aanvankelijk lijkt de verhouding met M. een stuk beter te worden. Vooral het feit dat ik een paar keer naar zijn land van herkomst op vakantie ben geweest en hem ’s ochtends begroet met ‘aiwa’ (hallo) en weer wegrijd met een ‘chukran’ (bedankt) lijkt de sfeer goed te doen. Wanneer mijn dochter en echtgenote positief zijn getest op corona brengt hij iedere dag op zijn knetterende brommer de kranten en legt de stapel in de voortuin. Ook krijg ik een andere wijk toebedeeld, dichter bij mij in de buurt. Kerst en Oud- en Nieuw komen er aan en via de centrale organisatie krijg ik een bericht wanneer de wenskaartjes zullen worden uitgereikt. Het uitdelen van wenskaartjes aan de abonnees met Oud- en Nieuw is altijd een opsteker voor de krantenbezorger. Mits er niet al teveel fout gaat bij de bezorging, kan de bezorger van de krant forse fooien verwachten en het totaalbedrag kan dan oplopen tot een paar honderd euro. Wanneer ik M. er naar vraag, houdt hij een vaag verhaal. Op de dag dat de kaartjes moeten worden uitgereikt, ligt er niets. Weer een dag later zie ik bij één van de abonnees een briefje uit de brievenbus hangen met daarop geplakt twee munten van twee euro. ‘Voor de telegraafbezorger.’ Ik begrijp direct wat er aan de hand is. Er is iemand anders langsgeweest. Soms hebben mensen geen cash in huis en vragen de bezorger terug te komen. In dit geval heeft deze krantenlezer het op een andere wijze opgelost. Verbijsterd stop ik het briefje in m’n zak en na de wijk gelopen te hebben stuur ik een appbericht aan M. dat aan duidelijkheid niets te wensen over laat. M. belt direct daarop terug en we hebben ’s ochtends om zeven uur een onaangenaam gesprek. M. houdt bij hoog en bij laag vol dat het adagium ‘wie de wijk loopt krijgt de kaartjes’ voor mij niet opgaat, omdat ik pas een half jaar kranten bezorg. Onzin natuurlijk.** De centrale organisatie adverteert juist met het lokkertje van de Oud- en Nieuw fooien en in het onderhavige geval is de jongen die bij mijn wijk gevangen heeft, blijkbaar ook nog bij zijn eigen wijk langsgegaan. Hoe dit op te lossen? Ik zou de centrale organisatie kunnen informeren, maar dat heeft weinig zin. Het zou in ieder geval tot meer ruzie – en erger- kunnen leiden, want M. is een gediplomeerde straatvechter die je niet met fluwelen handschoentjes kunt aanpakken.
Ik eis een vergoeding en M. belooft me bij de volgende uitbetaling een bedrag extra. Dat moet ik nog zien. Maar mijn besluit staat vast. Nog even volhouden tot de datum van de volgende uitbetaling en dan stoppen. Hoef ik niet meer iedere ochtend om half vijf op. Om daarna altijd eerst naar buiten te kijken om te zien of het regent, sneeuwt of stormt. Of het gevecht met een regenbroek moet aangaan.
*Namen van betrokkenen zijn gewijzigd.
**Mediahuis Distributie (in dit geval verantwoordelijk voor de bezorging van ochtendkranten als de Telegraaf, de Volkskrant, Trouw, AD enzovoort) stelt in een reactie dat het beleid inderdaad zodanig is, dat de bezorger die de wijk daadwerkelijk loopt, ook de Kerst- en Oud en Nieuw-wenskaartjes ontvangt om ermee rond te gaan.
17-02-2021
Een leven als vriend
De memoires van Syb de Lange, de dominee die niet veroordeeld werd
Op 24 september is verschenen:
Een leven als vriend. Memoires van Syb de Lange (1930-2018),
dominee, studentenpredikant, bezorgd door Guillaume van den Berg.
Syb de Lange was dominee in Den Burg (Texel) en Deventer en kreeg als studentenpredikant aan de VU in Amsterdam bekendheid met zijn ‘Bijbelspelen’, eenakters waarbij hij op expressieve wijze de Bijbel las, of, zoals hij zelf zei, de Bijbel speelde.
Hij was een van de deelnemers aan een symposium over homotheologie in 1989 en de recensie in Trouw van de symposiumbundel met daarin zijn bijdrage ‘Christus en promiscuïteit’ leidde tot geweldige opschudding in behoudend gereformeerd Nederland. Er werd opgeroepen tot een veroordeling maar daar kwam het toch niet van. De affaire heeft hem zeer geraakt, maar niet gebroken, hij behield zijn strijdbare karakter.
Tot op hoge leeftijd zette hij zich in voor zijn medemens, in het bijzonder voor vluchtelingen. En hij bleef een verdienstelijk toneelspeler.
Ik was tijdens mijn studie jarenlang actief in het studentenpastoraat aan de VU en raakte bevriend met Syb de Lange. Ik interviewde hem over een langere periode, tot een paar maanden voor zijn dood in 2018.
Bent u geïnteresseerd in een exemplaar? Stuur een email naar: guidovandenberg26@gmail.com
Een leven als vriend. Memoires van Syb de Lange (1930-2018), dominee, studentenpredikant. Uitgeverij EON Pers Amstelveen.
ISBN 978 90 77246 92 4, 96 bladzijden. € 17,50 (excl. 1,50 als evt. bijdrage verzendkosten)
Geneuzel over pensioenen moet maar eens afgelopen zijn
Het moet anders. Dat is één van de lessen, als bijverschijnsel, van de coronacrisis. Moeten we wel doorgaan met het aandeelhouderskapitalisme? Moeten we niet toe naar een samenleving die meer in balans is, meer aandacht heeft voor zorg, onderwijs en cultuur? Moeten we, als de coronacrisis voorbij is, niet was strenger zijn voor bedrijven die ongebreideld winst maken en nog milieuvervuilend zijn ook?
De coronacrisis heeft er in ieder geval voor gezorgd dat we essentiële zaken, die we altijd als voldongen feiten hebben beschouwd, kritisch onder de loep zijn gaan nemen. De zorg, het milieu, de economie, het onderwijs: niets blijft onbenoemd. Wat mij betreft hoort een nieuwe, en vooral totaal andere discussie over de pensioenen daar ook nog bij.
De basis van het huidige pensioenstelsel in Nederland is een vorm van beschaving. Wanneer je een leven lang gewerkt hebt, en je bereikt een zekere leeftijd, maak je plaats voor een jongere generatie en is er geld beschikbaar om in relatieve gezondheid van je oude dag te genieten. Maar wat door vorige generaties met moeite is bevochten, is zo langzamerhand een onaantastbaar recht geworden. Ook is er sprake van scheefgroei. Waar de ene gepensioneerde gerust verwend genoemd mag worden, moet de andere de eindjes aan elkaar knopen. Maar de huidige discussie blijft steeds maar uitgaan van dat fait accompli: op zekere leeftijd ga je met pensioen en dan ga je weg en is het genieten geblazen, of je doet vrijwilligerswerk of wat dan ook.
Nog altijd worden medewerkers die jarenlang bij een bedrijf of instantie hebben gewerkt met het nodige bazuingeschal uitgeleide gedaan. Het pensioen is hun van harte gegund. Maar wat tegenwoordig ook steeds meer bekendheid geniet is dat er – bijvoorbeeld in het wereldje van cultuur en journalistiek – naast de gelukkigen met een vast contract ook talloze free-lancers rondlopen. Het inkomen moet op verschillende en vaak onregelmatige wijze bij elkaar gekrabbeld worden. Voor velen geldt dat het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd enige financiële verlichting biedt, maar zeker geen totale financiële zekerheid. Doorwerken, misschien op een lager pitje, maar wel door, luidt dus het parool.
Zelf behoor ik tot de generatie die –toegegeven- eindeloos lang over een universitaire studie kon doen. Maar voor velen van mij was het een hard gelag om er in de jaren tachtig van de vorige eeuw achter te komen dat niemand op al die historici, neerlandici, gogen en logen en noem maar op zat te wachten. Tachtig brieven op een vacature voor leraar geschiedenis: het was geen uitzondering. Mijn studiegenoten werden ober, huisman, telefonist of medewerker in een museum; of ze waren dat al, omdat ze dat werk deden als werkstudent. Waar het op neerkomt is dat het huidige pensioenstelsel nog steeds teveel gebaseerd is op het oude gegeven van een jarenlang vast contract dat een redelijk goed pensioen oplevert. Met de coronacrisis is ons nog duidelijker geworden dat er heel veel mensen in Nederland geen vast contract hebben en hun inkomen kwijt zijn. Om over een goed pensioen later maar te zwijgen.
Les één van een totaal ander inzicht op een nieuw pensioenstelsel zou moeten zijn dat we op een meer fluïde manier om moeten kunnen gaan met de AOW-leeftijd en pensioenleeftijd – de kenners weten inmiddels dat dat twee verschillende zaken zijn. De discussie over een latere AOW-leeftijd loopt al, maar belangrijker is dat er daadwerkelijk wat wordt gedaan aan mogelijkheden voor ouderen – die dat willen en kunnen uiteraard – om door te werken of een (parttime) baan te vinden; en niet alleen als suppoost of verkeersregelaar.
Les twee zou moeten zijn dat per direct het leenstelsel voor studenten wordt afgeschaft. Het leenstelsel zadelt een jonge generatie op met hoge schulden en het is maar de vraag of ze die schuld na hun studie af kunnen betalen. Niet iedereen wordt specialist of topadvocaat. Daarnaast zijn er veel ouders – met een goed of minder goed pensioen – voor wie de studie van hun kinderen een financiële last is, die ze overigens meestal graag dragen in het belang van hun kinderen.
Les drie zou moeten zijn dat het niet alleen zou moeten gaan over de dekkingsgraad van pensioenen, hoe belangrijk ook. Pensioenfondsen zijn de grootste beleggers en gepensioneerden zouden zich actiever bezig moeten houden met de vraag hóe hun geld wordt belegd. Heb ik een mooie oude dag omdat mijn pensioenfonds belegt in winstgevende wapenindustrie?
De coronacrisis leert ons dat ouderen extra kwetsbaar zijn voor een gevaarlijk virus. Zij verdienen bescherming en hebben recht op een fatsoenlijk leven. Maar wat de coronacrisis ons ook leert is dat er pijnlijke verschillen bestaan tussen bevolkingsgroepen en dat vraagt om een nieuwe discussie over solidariteit. Solidariteit tussen generaties bijvoorbeeld. De pensioendiscussie zou dus niet moeten gaan om ‘krijg ik wel genoeg?’ maar om: bestaat er een mogelijkheid op fatsoenlijke herverdeling?
(04052020)
Coronacrisis
CORONACRISIS
Heel Holland klust
en sopt en boent
maakt schoon
rent naar een bouwmarkt
zoekt een schroef.
Men verveelt zich
sopt en boent, lapt ramen
wat moet ik? Want
Gij Zult U Nuttig Maken
en ik gesjeesde nietsnut
lees Camus, De Pest
om mijn gedachten te verwijlen
bij arts en zieke
ver weg dichtbij
Maar nutteloos –
Heel Holland sopt en boent
(26032020)
Hoop in tijden van de pest
Hoop in tijden van de pest
(en het ongelijk van Rutger Bregman)
Het meest verontrustende aan de Coronacrisis is dat het veel slechte eigenschappen van de mens naar boven brengt. Het denkende dier mens begint meteen zoveel mogelijk te graaien om maar vooral niet zonder te zitten. Toen het duidelijk was dat de Coronacrisis een ernstige en serieuze zaak was, keek ik onthutst naar de volledig lege schappen in de supermarkt bij mij in de buurt. Maar er was hoop: in de andere supermarkt was nog wel het één en ander te vinden. Het verschil: de eerste supermarkt heet Albert Heijn, en daar kopen de meer welvarende mensen. Ze hebben geld zat en dus kopen ze meteen maar zoveel mogelijk, zonder op de portemonnee te letten. De andere supermarkt heet Vomar; daar kopen de wat minder bemiddelde mensen. En ik veronderstel dat minder bemiddelde mensen niet meteen alles kunnen leeggraaien, omdat ze op de centen moeten letten.
Het is een beetje somber, maar het lijkt er op dat ook in tijden van crisis de rijken als vanouds weer in de eerste plaats aan zichzelf denken. Een harde eeuwige waarheid, of is er toch nog hoop?
Een paar maanden geleden lazen we in mijn Non-fictie leesclubje het boek ‘De meeste mensen deugen’ van Rutger Bregman. Nadat iedereen z’n zegje had gezegd bleek dat de helft van het gezelschap van oudere intellectuelen het wel een goed boek vond; de andere helft vond het minder. Ik behoorde tot de laatste groep, want ik vond het gewoon een irritant boek.
Kort samengevat stelt Rutger Bregman dat wij heden ten dage een te negatief mensbeeld hebben en dat, heus, de meeste mensen deugen. Hij komt met talloze voorbeelden van experimenten in universiteiten die in de literatuur een negatief eindresultaat geven, maar die, na zijn onderzoek, toch een ander beeld geven. Met andere woorden: de hoogleraren of projectleiders begonnen in de voorbeelden van Bregman hun psychologische experimenten met een negatieve vooringenomenheid en dat moest wel leiden tot een eindresultaat dat laat zien dat de mens slecht is. Maar Rutger Bregman laat zien dat het probleem juist de negatieve vooringenomenheid is.
Het irritante aan het boek is dat domineeszoon Bregman de bekende preektruc heeft toegepast en zo wandelt hij van het ene preekje naar het andere. Voor wie nog nooit in een kerk is geweest (en dat zijn er tegenwoordig heel veel), een gemiddelde preek gaat als volgt: dominee begint met wat algemeenheden (ik las in de krant, ik zag op de televisie, iedereen zegt dit of dat, wat is het toch een toestand in de wereld enzovoort) en daarna slaat hij de bijbel open (‘er staat geschreven’) en geeft vervolgens een uitleg, die net weer even een ander beeld geeft dan…in de krant, op de televisie enzovoort. Amen. Zo begint Bregman zijn boek met het verschijnsel dat iedereen denkt, dat wanneer een vliegtuig is neergestort of na een noodsituatie is geland, de passagiers in paniek over elkaar heen gaan buitelen om maar zo snel mogelijk bij de uitgang te komen. Nee hoor, zegt een hoogleraar uit Groningen die Bregman heeft geïnterviewd, helemaal niet waar. Het blijkt dat mensen elkaar wel degelijk rustig de gelegenheid geven om bij de uitgang te komen. Ik weet niet waar deze hoogleraar de wijsheid vandaan heeft gehaald, maar hij heeft blijkbaar nog nooit van het woord paniek gehoord. Akkoord, er zullen veel situaties zijn geweest waarbij mensen elkaar wel degelijk de ruimte lieten, maar zelf heb ik andere ervaringen. Ooit stond ik op de boot van Algeciras in Spanje naar Tanger in Marokko. Na aanleg aan de kade begon de mensenmassa enorm te dringen om maar zo snel mogelijk van de boot af te zijn, teneinde een goed plekje in de wachtende trein naar Casablanca te kunnen bemachtigen. Bij de uitgang op de boot stond slechts één (één!) douanebeambte om de paspoorten te controleren. Geduw en getrek, ik hapte naar adem. Met een vrouw die naast mij stond begonnen we Les enfants! Les enfants! te roepen, omdat kinderen geplet dreigden te worden. Het kwam uiteindelijk toch goed, maar ik was doodsbang.
De berichten van mensen die gedood zijn terwijl een mensenmassa in paniek naar een uitgang holde, geduwd of geperst werd, zijn legio: bij brand in een disco of na paniek in een stadion. De discussie of rampberichten teveel aandacht krijgen terwijl dingen die goed gaan niet in het nieuws komen, zullen we maar even laten voor wat het is. De kernvraag blijft: is de mens over het algemeen slecht, of deugen de meeste mensen toch, zoals Bregman stelt.
Laten we eens een paar mensen als voorbeeld nemen, die over het algemeen als ‘goed’ bekend staan. Ik begin bij Martin Luther King. King staat bekend als de man die als geen ander het vraagstuk van het racisme aan de orde heeft gesteld. Onverschrokken en geweldloos bestreed hij de segregatie in het zuiden van de Verenigde Staten. In 1964 kreeg hij de Nobelprijs voor de vrede, maar in 1968 moest hij zijn strijd met de dood bekopen. Wie wel eens in het leven van King is gedoken, weet dat het bepaald geen heilige was. De baptistendominee was een rokkenjager die tijdens zijn vele reizen door de VS hoeren naar zijn hotelkamer liet komen en zijn favoriete hobby was, samen met medestrijder dominee Abernathy, het tappen van schuine moppen. Het was de tijd van de strijd tegen het communisme en FBI-directeur J.Edgar Hoover liet stiekem opnames maken toen Martin Luther King met een hoer in bed lag om de dominee van de arme zwarten te compromitteren. Hoover liet zo’n bandopname waarop het gehijg van King duidelijk te horen was bezorgen bij Coretta King, de echtgenote, precies op het moment dat zij net herstellende was van een vervelende ‘damesoperatie.’ Maar Coretta hield zich groot en bleef achter haar man staan. Misschien had Coretta King wel een standvastiger karakter dan haar echtgenoot en wellicht heeft zij daardoor Martin Luther King als symbool van de strijd tegen het racisme weten te handhaven. Hoe het zij, Martin Luther King was geen heilige maar een absoluut feit is dat hij als geen ander de strijd tegen het racisme heeft vertolkt. Hij ging verder waar anderen zich neerlegden bij de gegeven situatie.
En dan, Nelson Mandela. Nelson Mandela, het symbool van de strijd tegen de Apartheid staat bekend als de man die na 29 jaar gevangenschap de boodschap van verzoening predikte. Maar ook Mandela was geen heilige. Nog altijd is er discussie over het feit dat hij aanvankelijk het geweld niet schuwde in de strijd tegen Apartheid en ook hij liet in zijn privé-leven steken vallen. Maar toch. Ook Nelson Mandela ging verder waar anderen zich neerlegden bij de gegeven situatie. Consequent verzette hij zich tegen de misdaad van de Apartheid en was bereid zijn leven te geven voor het recht om te leven in vrijheid. En éénmaal vrij predikte hij verzoening.
En zo zijn er vele andere voorbeelden. Moeder Teresa in India kan gekenschetst worden als een stijle, fanatieke katholieke gelovige die tegen abortus was, maar ze deed wel wat gedaan moest worden en zorgde voor massale zorg voor de allerarmsten. Dat ze heilig verklaard werd door Rome betekent nog niet dat ze een heilige was. De Aspergerpuber Greta Thunberg mag voor alles en nog wat uitgemaakt zijn door smalende commentatoren (‘klimaatsmurf’), ze heeft het toch maar voor elkaar gekregen dat we nu (veel meer) aandacht hebben voor de opwarming van de aarde.
Racisme is niet normaal, armoede is niet normaal, klimaatverwoesting is niet normaal. Het feit dat dat weer eens klip en klaar wordt gezegd hebben we te danken aan onvolmaakte mensen als Martin Luther King, Nelson Mandela, Moeder Teresa en Greta Thunberg. En er zijn natuurlijk talloos vele andere voorbeelden. Mensen uit het verzet in de Tweede Wereldoorlog, communist of gereformeerd of wat anders, dissidenten uit voormalige Oostbloklanden of communistische priesters in Latijns Amerika. Mensen die deugen of gedeugd hebben. Maar het zijn er maar een paar en natuurlijk zijn er op ieder niveau goede mensen die deugen, de vraag is of zij voldoende zijn om de gekte te keren.
De gekte van vandaag is de pest, ook coronacrisis genoemd. Mensen die deze gekte trachten te keren zijn dokters, verplegers, ambulancebroeders en apothekers. Ze doen wat ze moeten doen, net als de anti-held in De Pest van Albert Camus, dokter Rieux die gewoon doorgaat met het bestrijden van de epidemie omdat er geen andere keuze is. Er is geen andere keuze dan zieken te verzorgen, medicijnen te verstrekken, les te geven, het land te bewerken, de supermarkt te bevoorraden, branden te bestrijden, de orde te bewaren of de post te bezorgen (dat laatste zeg ik als pensioengatpostbode in alle bescheidenheid).
Geen andere keuze, dat betekent dus dat we nu eens niet kiezen voor ons kapot te consumeren, nog meer winst te maken op de Zuidas of naar dat ene restaurantje te vliegen in Zuid-Oost Namibië wat ons in de bijlage van het FD was aangeraden. Laat de Coronacrisis een blessing in disguise zijn dat het nu eens afgelopen moet zijn met het feit dat er een kleine wereldelite is die zich doorlopend verrijkt en muren om zich heen bouwt om zijn of haar belangen te verdedigen tegen de armen die ook een stukje van de koek willen. Laat het nu eens afgelopen zijn met de plundering van het klimaat. Maar er zijn -blijkbaar – altijd onvolmaakte mensen nodig om dat weer eens duidelijk te maken. Mensen die deugen.
23032020
Homo Deus: een schokkend nieuw inzicht (maar waar blijft de humor?)
De mens zal zijn autonomie verliezen. Net zoals het dier, dat, zoals bekend wel degelijk gevoel heeft en pijn kan leiden, afhankelijk is van de mens, zal de mens op zijn beurt geheel onderworpen worden aan het algoritme van de computer. Dat voorspelt de Israëlische hoogleraar Yuval Noah Harari in zijn bestseller Homo Deus.
Niemand die vandaag de dag een boekwinkel binnenloopt kan er omheen. Stapelshoog grijnzen de bestsellers van Harari je tegemoet. In tientallen talen worden z’n bestsellers met tienduizenden tegelijk verkocht. Een megahit, en terecht, want Harari stelt de juiste vragen.
In Homo Sapiens stapt Harari met zevenmijlslaarzen door de wereldgeschiedenis. Op fascinerende wijze vraagt hij zich af: waarom is de Neanderthaler uitgestorven en heeft Homo Sapiens het wel overleefd? Waarom is de jager/verzamelaar op een gegeven moment met landbouw begonnen? Waarom zijn we op een gegeven moment geld gaan gebruiken? Waarom zijn we de zeeën overgestoken? Enzovoort.
In Homo Deus gaat hij nog een stapje verder. Op een gegeven moment heeft de mens zich dusdanig ontwikkeld, zo stelt Harari, dat er een duidelijk onderscheid kwam tussen mens en dier. Het dier werd afhankelijk van de mens. Het wereldbeeld van de mens werd vervolgens eeuwenlang bepaald door een kosmische afhankelijkheid, dat wil zeggen, de mens waande zich een onderdeel van een werkelijkheid die kosmisch (of zo u wilt religieus) bepaald werd. Dat kun je heel breed uitleggen, en varieert van ‘ik heb een moeilijk leven gehad maar als ik dood ben ga ik naar de hemel’ tot ‘deze oorlog is verschrikkelijk en ik heb daarbij mijn beide benen verloren, maar het is toch voor het goede doel, voor Volk en Vaderland.’ Maar ook die manier van denken ging op de schop, en dat kwam, aldus Harari, door het Humanisme. Het gaat om de eigen ervaring van de mens als zodanig. Oorlog is dus onzin, en Harari adstrueert dat met voorbeelden uit de kunstgeschiedenis. Gaat het bij schilderijen uit bijvoorbeeld de zeventiende eeuw om krijgsheren die hoog te paard zitten en als helden worden afgebeeld, in de twintigste eeuw zien we schilderijen van soldaten die hol en verdwaasd uit hun ogen kijken en de zinloosheid van het krijgsbedrijf uitbeelden.
Harari onderscheidt drie vormen van Humanisme: het liberalisme, het socialisme en wat hij het ‘evolutionair humanisme’ noemt. Bij het liberalisme gaat het om de vrijheid van de mens. Mooi die vrijheid, stelde bijvoorbeeld Karl Marx, maar je hebt er niets aan als je hard moet werken in een fabriek en te weinig verdient om fatsoenlijk te kunnen eten. De evolutionair humanisten zien de wereld als een jungle waarbij de ‘survival of the fittest’ geldt. De sterke krachten moeten juist gesteund worden, anders verzwakt de mensheid als geheel. In z’n extreme vorm vond het evolutionair humanisme een uitlaatklep in ideologieën als het fascisme en nazisme. Maar ik kan het niet nalaten om ook Thierry Baudet te noemen met zijn verlangen naar een ‘boreale (Arische?) wereld’ en z’n geklets over ‘homeopatische verdunning’.
Maar ook aan dat tijdperk van humanisme komt een einde. Met overtuigende argumenten en voorbeelden stelt Harari dat niet alleen de computer werkt volgens een algoritme, maar ook de mens. De eerste reactie van zeer veel mensen op de voorspelling dat de computer alles wat de mens vermag kan overnemen, en dat we een tijdperk binnengaan waarbij de mens zijn autonomie verliest, is altijd: het bewustzijn! Dat heeft een computer niet! En wat de denken als het maken (scheppen) van kunst, van muziek? Ook daar heeft Harari een antwoord op. Ook hier weer komt hij met overtuigende voorbeelden dat de mens ten diepste volgens algoritmes werkt. Hij geeft voorbeelden van proeven met de linker- en de rechter hersenhelft: de ervarende helft en de verhalende helft. Uiteindelijk blijkt dat de mens, door de verbinding tussen die twee helften, niet altijd meer helder heeft wat hij nu werkelijk ervaren heeft en wat hij zicht herinnert. Wat hier van zij: wat de mens kan, kan een computer ook. Een computer kan mooie symfonieën maken waarvan de toehoorder beslist niet weet dat de muziek door een machine is gemaakt. Een diagnose van een ziekte maken kan een computer ook, en zelfs beter: ziektegeschiedenissen, DNA, kennis van verschijnselen: de computer weet het allemaal en maakt de overgrote meerderheid van artsen overbodig.
Homo Deus is een briljant en overtuigend boek dat je lang bijblijft. Min of meer onthutst leg je het weg en je vraagt je af: zal het echt zover komen? Die vraag stellen is al belangrijk en of het de kant opgaat die Harari voorspelt is natuurlijk niet zeker, omdat geschiedenis een open proces is en (nog) alle kanten op kan gaan; en dan hebben we het nog niet eens gehad over oorlogen en natuurrampen. Maar dat we steeds meer autonomie afstaan aan het algoritme van de computer staat als een paal boven water. En ook zoiets als ‘bewustzijn’ blijkt dus niet meer een valide argument te zijn dat het allemaal zo’n vaart niet zal lopen. Tot slot: hoe zit het dan eigenlijk met humor? Hét kenmerk van humor is toch onvoorspelbaarheid? En als een computer ergens een hekel aan heeft, is het onvoorspelbaarheid. Zou de mensheid dan tenminste toch nog iets overhouden wat hem onderscheidt; niet alleen van het dier, maar ook van, ja wat eigenlijk?
08042019
Sinterklaas een kinderfeest?
Na mijn financiële beslommeringen via de website van de bank te hebben afgehandeld, vraagt mijn bank dagelijks een kleine enquête in te vullen. Hoeveel geld besteedt u dit jaar aan Sinterklaas? was de vraag een paar dagen geleden. Het exacte percentage ben ik vergeten, maar rond de 45 procent antwoordde ‘helemaal niets.’
Dat antwoord weerspiegelt duidelijk, dat Sinterklaas geen volksfeest meer is, want dat was het: een nationale traditie Tot ongeveer vijfentwintig jaar geleden vierde heel Nederland Sinterklaas. Niet alleen op de scholen werden Sint en Piet binnengehaald, ook op bedrijven, sportverenigingen, kerkelijke clubs en de zangvereniging kwam de goedheiligman langs. Jong en oud wierpen zich op de surprise en het met een lach en een traan en een kwinkslag produceren van een gedicht. De Sint is weer in het land en hij geeft met gulle hand. De Sint die zat te denken wat hij dit jaar aan Marietje zou gaan schenken. Ergens in de jaren ’90 van de vorige eeuw kwam daar echter de klad in. De overweldigende tsunami van het (Angelsaksische) Christmas vieren bereikte langzaam maar zeker, ook vóór 5 december de etalages van de warenhuizen. Want hoe was dat vroeger: tot en met 5 december waren alle etalages op Sinterklaas gericht, en pas daarna begonnen de voorbereidingen voor het kerstfeest. Wel zo duidelijk.
Maar Sinterklaas is een beetje verschrompeld. Hij wordt alleen nog maar overeind gehouden door de basisscholen en de NOS, die voor een bedrag van rond de één miljoen euro per jaar de intocht mag organiseren en uitzenden. Dat komt allemaal doordat de Nederlander alles wat sluipenderwijs uit de westerse (lees: Amerikaanse) cultuur komt overwaaien, gretig accepteert. En dus praten we vooral Engels, bijvoorbeeld op de universiteit of het bedrijf, en importeren we dat idiote Halloween.
Sinterklaas een kinderfeest, nou en? De wereld verandert en reeds in de jaren ’70 van de vorige eeuw waren er discussies op de televisie dat Zwarte Piet moest verdwijnen, omdat negers (zo heetten ze toen) voor Zwarte Piet werden uitgescholden. Later waren er meer van die discussies (‘Zwarte Piet, zwart verdriet’) maar die sloegen niet aan. Waarom niet? Heel simpel: er waren toen gewoon nog niet zo veel donkere mensen in Nederland. En nu er dus meer donkere mensen in Nederland zijn, worden die ook meer uitgemaakt voor ‘Zwarte Piet’. Terecht dus dat de discussie over Zwarte Piet wordt gevoerd, maar wie beweert dat dat ‘flauw’ is omdat het om een kinderfeest gaat, heeft het niet helemaal bij het rechte eind. Want het was jarenlang een volksfeest.
De verdedigers van Zwarte Piet die zwart moet blijven zijn dus een beetje laat met hun strijd. Ze hebben jarenlang het volksfeest laten wegkwijnen en beginnen nu te piepen dat Zwarte Piet hun vriend is en niets te maken heeft met racisme. Sterker nog, ze negeren het democratische recht van een ander. De roomblanke nazaten van Grote Pier hielden op zaterdag 18 december op levensgevaarlijke wijze in Friesland bussen tegen met mensen die van hun democratische demonstratierecht gebruik wilden maken. Het lijkt wel op een flauwe echo van de freedom-riders in de Verenigde Staten die in de jaren ’60 van de vorige eeuw vanuit het noorden naar het zuiden trokken om, zwarten en witten tezamen, in gesegregeerde zwembaden te springen en in café’s bestellingen te doen die alleen voor blanken waren bestemd. Het leidde tot protest, geweld en nog veel erger. De geschiedenis is bekend. Maar in Nederland gebeurt alles later, veel later. Per slot van rekening behoort Nederland tot de landen die als één van de laatsten de slavernij heeft afgeschaft.
De literaire asielzoeker
Er zijn tegenwoordig meer schrijvers dan lezers. Op dit moment, as we speak, vertrouwen duizenden, zo niet miljoenen mensen in Nederland hun fantastische ideeën toe aan het geduldige papier of de zachtzoemende laptop. En dan, daar, aan de andere kant van de wereld, na een lange tocht door de woestijn van het nachtenlang schrappen, herschrijven en redigeren wacht het Beloofde Land. Maar eerst nog even de zee oversteken. Het bootje van post of email moet het geniale werkje zorgvuldig vervoeren. Maar tijdens die tocht naar het Beloofde Land, ook wel Uitgeversland geheten, verdrinken vele werkjes al in de zee. De post wordt niet bezorgd of de uitgeversmailbox raakt verstopt. Voor de werkjes die wel het Beloofde Land bereiken geldt de barre ontnuchtering. ‘Blijf liggen hier op de kade, en verroer je niet, blijf op de stapel, of kwijn weg in de mailbox,’ is de boodschap. Fatsoen is er nauwelijks bij. Het uitroepen van ‘ga toch terug man’ komt nog net niet over de lippen; soms wel de vermoeide uitspraak: ‘wij willen u niet en wij wensen u succes op een andere kade.’ Op al die ondoorgrondelijke wijsheden die de uitgeversmaffia nog wel eens wil afscheiden zijn natuurlijk wel uitzonderingen. Geld, bijvoorbeeld. Wie een acceptabel werkje heeft gewrocht, en een bedrag tussen de drieduizend en zevenduizend euro kan neertellen, heeft een goede kans bij een respectabele uitgever terecht te kunnen. Want met dat geld zijn de grootste risico’s van de kosten die misschien niet worden terugverdiend meteen al afgekocht. Een andere uitzondering: u bent reeds een bekende Nederlander. Dan hoeft u niet eens te kunnen schrijven, dat doet een ander voor u. Of u bent Correspondent. U harkt in een lang weekend wat oud werk bij elkaar, lardeert dat met wat anekdotes, een recept en een bijzondere toeristische tip en voilá! Tot slot: tja, dat ene werkje van die mooie blonde Hollandse meid (doet het goed op TV) die door haar oud-gereformeerde opa op haar veertiende op een zondagmiddag tussen de korenbloemen in haar billen werd geknepen, ehm, dat zou misschien wel kunnen.
Er is hoop voor de literaire asielzoeker. Hij (of zij) kan zelf z’n werk uitgeven bij een Printing-On-Demand-uitgeverij of het zelfs helemaal alleen doen, in eigen beheer. Toegegeven: u wordt uitgegeven met links van u de diepdoorvoelde gedichtenbundel ‘God houdt van jou en blijft je trouw’ en rechts van u het ontroerende ‘Mijn kind had Teennagelkanker. En overleefde het.’ Kortom, denk maar niet dat u serieus wordt genomen door het Bespreekgeteisem (Boudewijn Büch). En toch: wat er in zit moet er uit. En wat is kwaliteit? Literatuur gaat ook over smaak. Zo is literatuur voor vrouwen en non-fictie voor mannen. Vraag maar eens rond in uw omgeving. En er zijn sprookjesliefhebbers en er zijn sprookjeshaters. De één walgt van de bombastische taal van Adri van der Heijden, de ander loopt er mee weg. De perfecte verhalen van Harry Mulisch zijn voor de één gemaakt door een genie, de ander vindt het te geconstrueerd. Dus wat er moet gebeuren is simpelweg de democratisering van de literatuur. Vergelijk het met een reisbureau. Er zijn er nog wel een paar, maar echt nodig zijn ze niet meer, want de mensen doen het zelf, tenzij ze iets heel speciaals willen. Zo zal het ook gaan in uitgeversland. Het zal zeker nog een tijd duren, maar de literatuurmaffia, die alleen maar aandacht schenkt aan wat De Uitgeversbranche bedenkt en organiseert, zal zich ooit een keer verslikken in haar eigen naar binnen gerichte vergrijsde navelstaarderij. Dus dames en heren, geef de moed niet op. Schrijf!