Dat wil ik ook!
Er was eens een tijd waarin we in niet al te nieuwe kleren rondliepen. We speelden allemaal buiten, televisie kijken deden we bij de buren verderop (Pipo de Clown of Dappere Dodo, de jongen die een beetje vies was moest altijd op de poef), we gingen nog niet met vacantie (met een c) en Koninginnedag was voor de protestanten.
Wat ons bond was dat we allemaal nog een beetje arm waren. Er waren wel rijke mensen (die hadden een auto en gingen met vacantie), maar die kwam je nauwelijks tegen.
Toen kwam er een tijd dat we allemaal een televisietoestel in huis kregen (van Philips, Blaupunkt of Erres), hier en daar begonnen vaders auto’s te kopen (die ze zaterdag wasten en soms met een hoes beschermden) en ook gingen we met vakantie. Naar de Veluwe of Zeeland en later zelfs naar Frankrijk of Spanje. Wat ons bond was dat we het allemaal beter kregen. Koelkast, auto, TV, vakantie: het was normaal, maar wat vooral normaal was, was dat onze vaders of opa’s werk hadden met een keurig salaris en dat werk hield pas op toen ze 65 waren.
Ergens in de jaren ’80 ging het mis, of, zo u wil, werd het anders. De tamelijke eenvormigheid van de maatschappij zoals we die in het Nederland van de jaren ’50 en ’60 en voor een deel nog in de jaren ’70 hadden gekend, verdween. Er kwamen buitenlanders, toen nog gastarbeiders geheten. En later ook asielzoekers, die eerst met open armen werden ontvangen maar later op moesten rotten. Vaders gingen met vervroegd pensioen, maar studenten kwamen er achter dat ze na hun afstuderen geen werk konden vinden. De criminaliteit nam toe –jazeker! Of het viel eigenlijk wel mee- en iedereen was tenminste één keer in z’n leven overspannen.
Waar de één goed werk kon vinden en genoeg geld had, moest de ander om welke reden dan ook ieder dubbeltje omdraaien. Of omgekeerd, want goede en slechte tijden wisselden elkaar af. Waar we met z’n allen in de jaren ’60 massaal TV’s of auto’s konden kopen, moet de één heden ten dage goed nadenken voor hij iets koopt, terwijl de ander er niet over na hoeft te denken.
Maar we leven in een dolle consumptiemaatschappij die ons verordonneert dingen te kopen die we nodig hebben, om de simpele reden dat anderen die ook hebben. Dat bindt ons. En niet zeggen dat dat niet waar is, want niemand kan meer zonder internet of mobiel. Anderzijds moeten we ons steeds meer tegen die idiote dolheid wapenen. Ja internet, maar tot hoever? PC, laptop, tablet, smartphone? Wanneer kun je zonder? Je moet zonder wanneer je het niet allemaal kunt betalen. Maar probeer tegenwoordig nog maar eens iets te betalen zonder internet. En zo zijn er meer dingen. Vakantie? Nou dan ga je toch niet? Hm, maar iedereen gaat toch? En op middelbare scholen is het normaal om met de kinderen naar Parijs, Barcelona, Rome of Berlijn te gaan. Kortom, het moet en ‘dat wil ik ook’ denkt iedereen bij de laatste advertentie van de Mediamarkt. Je kunt niet meer zonder internet of smartphone. Het is een dilemma dat steeds meer mensen raakt, niet alleen de tot de Voedselbank veroordeelden, maar ook mensen die nog net de eindjes aan elkaar weten te knopen.
Wat je bijna zou willen is dat die niet aflatende voortgang van de techniek, in combinatie met die brei van commerciële dolheid eens een paar jaar zou stoppen. Dan doe je gewoon een paar jaar met je laptop en als hij kapot is laat je hem gewoon repareren. Maar het kan blijkbaar niet. En zo ontstaat er een tweedeling tussen de technisch voortdurend betrokkenen en zij die ergens in de maalstroom afhaken. ‘Dat wil ik ook!’ roepen ze niet meer. ‘Het hoeft niet meer zo nodig’, hebben ze er maar van gemaakt. Een versobering die duidelijk maakt dat de tweedeling tussen de digibeten en digitaal up-to-date types steeds groter wordt.
- Posted in: Geen categorie